Aflevering 11: De oprichter en zijn dagboek deel 2

Een aantal weken geleden deelden wij met u teksten uit het dagboek van de oprichter van LGOG: Jos Habets. In deze aflevering gaan we verder waar we gebleven waren, en springen we van 1853 naar 1854. Wederom zal Jos Habets u hoogstpersoonlijk voorlezen uit zijn dagboek, en zullen we passages horen over dorpen in Limburg, over een bezoek van koning Willem de derde in Roermond, over het ontstaan van twee Roermondse kranten, over de kindertijd van Habets, en aantekeningen van Habets over zijn uiterlijk en persoonlijkheid. Alle teksten zijn terug te vinden op de website van LGOG.

De aflevering is hier te beluisteren.

Beschrijvingen van een aantal dorpen in Limburg uit 1854

Baarlo’s wapen is een hert. Blerik’s wapen een hert met een kruis tussen de horens. Maasbree een dubbele adelaar. Buggenem’s wapen is de heilige Aldegondis, patrones der kerk, met drie horens onder de voeten in het onderste veld. Het wapen van Nuth is het borstbeeld van St. Bavo, de patroonheilige van de kerk aldaar. Het wapen van Beek is het zinnebeeld der rechtvaardigheid, in een azuren veld, en verbeeld een maagd met een zwaard in de rechterhand en een weegschaal in de linker.

Montfort wordt ook wel Montfort in het moeras genoemd om het te onderscheiden van Montfort bij Utrecht. Wanneer men van den kant van Roermond dit dorp bezoekt, treft men achter de rijke zaad velden, welke Linne van Capel in ‘t zand en Melik afscheiden, eene uitgestrekte heide bezaaid met heesters en bruine dennenbossen en aan den gezicht einder een krans van heuvels, enkel bewassen met grauwe heides en bloeiend thijm. Wanneer de wandelaar een van deze heuvels beklimt, ziet hij voor zich tussen de akkers in het midden een moerassige turfgrond en een rijke waterplas als op een eiland in het midden van de oceaan, aan de rechterkant op een hoogte de ruïne van het kasteel met zijn vijf gebroken bastions, en aan de linkerkant tussen de bomen en het stro de boerenwoningen met de wolken hoge torenspits en de glanzende dakleien der Gotische dorpskerk. De weg die van Roermond naar Montfort leidt vormt een dijk door het moeras. Een tak van de Roer besproeit dit dorp en werpt zich te Linne in de Maas.

[...]

Aan de voet van het adellijke kasteel ligt een pannenhoef die tot woning van de pachter dient. Het kasteel was op een hoogte gebouwd en was vroeger met vijvers en grachten omgeven. Deze sterkte was de hoofdplaats van 12 dorpen en had zijn troepen en tribunaal. Een berg buiten het dorp is nog hedendaags onder de naam van galgenberg bekend.

[...]

De hoofdingang van de burg was bij de zuidwestelijke hoektoren. In deze toren bevond zich een akelige kelder die tot gevangenis diende en waarin de ongelukkige misdadiger met een touw van boven door een vierhoekig gat werd afgelaten en waar hij zijn dagen moest slijten op een hand vol klam stro, aan een ijzeren ketting gebonden en zelfs niet door de geringste zonnestraal verlicht. Boven hoog in deze toren was de kapel. De middelste bastion schijnt ingericht te zijn geweest om te dienen als logies van het korps.

[...]

De noordoostelijke toren had dezelfde vorm der drie andere hoek bastions en scheen gediend te hebben als gevangenis, want bij het uitvegen van de kelder heeft men nog een blok gevonden waar een keten met een halsband eraan werd gevonden, waar de gevangene aan vastgebonden werd. Deze toren is opgebouwd en tot een zomerverblijf ingericht. De twee andere hoektorens zijn den tijd [...] niet bestand gebleven. In een van deze torens vond men een geraamte.

Buggenum is een dorp aan de Maas dat bestaat uit een enkele rij huizen. Vandaar het spreekwoord: te Buggenum wordt de koek maar op eenen kant gebakken. [...] De inwoners vinden meestal hun bestaan in veefokkerijen. De kerk, in 1750 gebouwd, is een gebouw van nieuwerwetschen smaak. De meubels der kerk zijn echter bezienswaardig. Men vindt er drie marmeren altaren, een beeld van St. Lambertus en van St. Aldegondis, patrones van de kerk, gesneden door Bauer van Roermond en een preekstoel met loofwerk, die van alle kenners als een bijzonder stuk bewonderd wordt. Buggenum ligt aan de Romeinsche kiezelweg van Kessel naar Tongeren. En niet ver van het dorp, enigszins op eene hoogte genoemd Millenborg, graaft men as kruiken. Men beweerd dat dier plaatse een kamp of legerplaats der Romeinen zoude gestaan hebben.

Heel is een mooi dorp met regelmatige huizen en goede straten. De kerk is een zeer oud en eerbiedig gebouw dat oorspronkelijk uit kei- en zandsteen is opgetrokken, maar dat met tegelstenen is vergroot en veranderd. De menigvuldige geslachtswapens welke de kerk en de meubels derzelve versieren getuigen van de milde giften door de heren van Heel aan deze kerk gedaan.

[...]

Heel zou afkomen van de heidensche heldin of godin Helena, van wier standbeeld het onderste deel van fijne witte marmer ten zijne tijde op het kerkhof te zien was. Ook zouden de twee buurten van dit dorp, Pan-Heel en Pol, kunnen ontlenen van de goden Pan en Apollo, welke aldaar door de oude inwoners der omstreken vereerd werden. Waar is het dat te Heel meermalen Romeinsche munten gevonden worden en dat dit dorp niet verre van een Romeinsche weg gelegen is.

De ruïne van kasteel Montfort. Bron: Wikimedia.

Maandag 11 juni 1854

Op deze dag is koning Willem III met den boot over de Maas langs Roermond gekomen. De bisschop, wij en de gehele clergé der stad zijn aan ‘t strand gegaan en hebben bij zijne komst driemaal “Leve de koning!” geroepen. Maar ‘t volk zweeg stil. Men deed zelfs niet de hoed voor hem af. Even koud is zijne aankomst te Venlo geweest. Zijne majesteit kwam uit Luxemburg en [was] de vestingwerken der stad Maastricht gaan bezichtigen. De bisschop heeft ons die dag congé gegeven ter ere van Willem.

Koning Willem III der Nederlanden. Bron: Wikimedia.

1856

Met januari zal Roermond, dat alleen enige marktberichten op losse blaadjes bezat, het geluk hebben twee wekelijkse couranten in haar stad te zien oprijzen. De Roer en Maasbode, verschijnende wekelijks bij Romen in 4 bladzijden, en de Roermondenaar, verschijnende bij Timmermans alle Zaterdagen. O Roermond, afgunst en concurrentie maakt u te enemaal dubbel gelukkig.

Een anekdote over de kindertijd van Habets

Toen ik nog een kind was van 4 of 5 jaren, kende ik het onderscheid niet tussen rijk en arm en wist ik ook niet wat eergevoel was. Onder mijne vriendjes en vriendinnetjes van dien tijd bevonden zich twee kinderen van een arme buurman, die uit bedelen gingen en aan de huizen van het naburige dorp Schinnen brood vroegen. Eensdaags namen zij mij mede en ik bad met hen en kreeg brood aan de huizen. Wanneer wij een brokje vlaai of witte brood kregen, dan werd dat broederlijk gedeeld en opgegeten. Het overige namen wij mede naar huis. Ik was een halven dag ruim uit geweest, en intussen waren mijne ouders zeer ongerust geworden en hadden mij overal gezocht. Mijne moeder inzonderheid was zeer bedroefd en verbeeldde zich dat ik een ongeluk had gekregen en toen ik thuis kwam zag ik dat ze schreidde, maar ik wist niet waarom. Toen ik haar zag liep ik naar haar toe en bracht haar mijne broodkorsten, roepende: “Moeder, ik heb brood gebedeld!” Zij was verlegen en bekeek mij en en zeide mij dat ik zulks niet moest doen omdat het streed met het eergevoel van welhebbende mensen, maar ik begreep dat niet. Mijn vaderlijk huis was een huis, waar de wetenschap steeds in ere werd gehouden. Men vond er eene bibliotheek en toen ik jong was eene krant: Het Vaderland uit Brugge dat alle dagen kwam en in 1840 met den Limburger uit Maastricht werd verwisseld.

Aantekeningen van Habets over zichzelf

Mijne gestalte is boven de middelmaat: 1 meter 77 centimeter Ik weeg 97 kilograms. Mijne handen en voeten zijn groot, mijn hoofd ofschoon ik nu 47 jaren tel heeft nog geen enkel grijs haartje, ik ben nog blond gelijk over 20 jaren. Mijn schedel heeft 58 centimeter in den omtrek. Van deze laatste omstandigheid verhaalt Dr. Papillon, [dat iemand met een grotere schedel een groter intellect heeft en superieur zou zijn]. Ik durf mij waarachtig niet te vleien van een “esprit superieur” te bezitten.

[...]

Men heeft mij meermalen herhaald, dat mijn moeder mij direct na de geboorte met een schrijfpen achter mijn oor aan mijn vader voorstelde, en deze bekend maakte dat ik met dat tuig veel zou werken. Ik heb inderdaad woord gehouden.

[...]

Nog kind zijnde vond ik vermaak in het afschrijven van oude grafstenen en op kerkhoven, in het verzamelen van prentjes, plaatjes en penningen uit den voortijd. Mijn hart klopte voor het verleden onzer provincie wanneer ik op twaalfjarigen leeftijd de geschiedenis van Jan van Weert las door Frater Willhelm Bartold, en twee jaren later toen ik in de boekerij van mijn vader het een en ander in de Fransche geschiedenis van Ernst getiteld Histoire du Limbourg stotterend kon lezen. Het grote handboek der algemeene geschiedenis van Wiedeman las ik in de vakantie. Ook kocht ik van mijne medescholieren op het collegie te sittard steeds oude liedjes, prentjes, brochuren, die enigszins op de geschiedenis van ons land en bijzonder van onze provincie betrekking hadden.

[...]

In mijne studiejaren gaf ik somtijds mijnen laatste Franken voor den aankoop van een schoon boek, en leed zonder naschouw alle de ontberingen daaruit ontstaan. Later in mijn eentonig leven als dorpskapellaan te Hunsel, Bunde en Bergh waren de boeken mijne voornaamste ontspanning. Ik dacht, dat mij geen grotere ramp kon overkomen, dan het verlies mijner bibliotheek. Uit vrees voor brand had ik mijne zeldzaamste werken alle dicht bij de hand gezet, om die in zulk geval gemakkelijker te redden.