Kijken en schrijven
Ben van Melick, juni 2025
Het te verrichten werk zal een kunstwerk zijn.
Dit inzicht overvalt het personage Ad van Iterson in het verhaalfragment Statie
(1995). Licht raillerend beschrijft hij in drie pagina’s hoe hem als student het idee literair schrijver te worden overrompelt. En schrijver werd hij. Van verhalen, romans, recensies, toneel, gedichten, columns (tot nu toe ongeveer 2500 in De Limburger), gelegenheidsproza en wetenschappelijke artikelen.
De schrijver Ad van Iterson (1952) is als socioloog gevormd in de Amsterdamse Goudsblom/Elias-school en was tot 2017 werkzaam als hoofddocent aan de universiteit van zijn Maastricht, de plek waar hij in een arbeidersmilieu geboren en getogen is. Eind jaren zeventig tot midden tachtig was hij actor
in het eigengereide studentenmilieu van Universiteit van Amsterdam. Behalve Goudsblom-adept was hij lid van de Propria Cures-redactie, samen met Vic van de Reijt, Theodor Holman en Beatrijs Ritsema, en actief in het even bloeiende als morsige bruine-kroegleven. Over die tijd in de hoofdstad handelt zijn dit jaar verschenen J.J. Viottastraat 13. Norbert Elias en zijn Amsterdamse kring.
Het boek is niet alleen een informatief verslag van Van Itersons assistentschap medio jaren tachtig bij de vermaarde socioloog Norbert Elias, het is ook een pakkende vertelling, waarin de schrijver verhaalt over zijn ervaringen van de eerste tot de laatste dag als oppas van deze hoogbejaarde, toentertijd wereldvermaarde socioloog. Elias was de patron van een door zijn bijna even beroemde discipel Joop Goudsblom geleide coterie van eigenzinnige progressieven; de gevreesde columniste van Vrij Nederland Renate Rubinstein was nadrukkelijk van de partij.
Typisch Van Iterson
Viottastraat 13 is een typische Van Iterson-publicatie. In een a-chronologische verhaalsetting waar feit en beleving dicht bij elkaar liggen, vertelt Van Iterson over de geschiedenis van Elias, over zijn schrijverschap, doet hij op speelse manier uit de doeken wat sociologie is en waar diens befaamde Civilisationsprozess
voor staat. In één adem portretteert hij relativerend-spottend die Amsterdamse progressieve inner circle rond de krakkemikkige Elias en strooit hij met vele persoonlijke intermezzi betreffend het personage Van Iterson zelf. Alles even informatief als onderhoudend.

Norbert Elias op de kaft van Viottastraat 13
In een interview in De Limburger zegt hij als schrijver beïnvloed te zijn door de sociologen van de Chicago-school, onderzoekers die deel worden van een specifieke gemeenschap of organisatie om gedrag en interacties van dichtbij te observeren. Participerende observatie, dat is wat Van Iterson ook in zijn fictie praktiseert. In Viottastraat 13 is sociologisch schrijven een opvallend motief.
Sociologie en literatuur komen zo op een bijzondere wijze bij elkaar. Je kunt Norbert Elias en zijn Amsterdamse kring zelfs lezen als een illustratie van sociologisch schrijven, in dit geval een hybride van feitelijk verslag en herbeleefde herinnering, van kroniek en verhaal.
In 1986, de schrijver was toen 34 jaar, verscheen zijn eerste verhalenbundel Het geheim van de dichter: daarmee had hij zijn wens schrijver te zijn verwezenlijkt. De kost verdiende hij met zijn baan aan de jonge universiteit van Maastricht, de stad waar hij na jarenlang verblijf in Nijmegen en Amsterdam was teruggekeerd, met vrouw en kind. Weer thuis. In de laatste drie verhalen van deze bundel is Maastricht het decor. Vanaf dan wordt Maastricht als het ware zijn werkterrein: de geschiedenis en actuele ontwikkelingen, de samenleving en de mensen zijn het werkterrein voor participerende observatie. Neem de roman Een verborgen man, uit 1990, die zich afspeelt in het Academisch Ziekenhuis van de stad, het voormalige hospitaal bevolkt door gewone mannen en vrouwen, mensen die in hun door-de-weekse levens geportretteerd worden. Realistische stijl, maar met een lichte toets - Simon Carmiggelt, participerend observant bij uitstek, is hem een voorbeeld. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de Heerlens-Haagse schrijver Ger Thijs, in wiens romans uit die periode de ‘Limburgse’ aard ondraaglijk eng is. Lees diens naargeestige roman Het konijnenmaal
(2000), waarin ouders hun volwassen kinderen in een verstikkende mentale houdgreep houden.
De verhalenbundel Zuiderlingen
(1998) is het meest typisch voor deze Maastrichtse verhalen. In een droge, bijna rapporterende stijl -vermengd met Limburgismen en Trichtismen die de authenticiteit van de personages benadrukken- voert Van Iterson allerlei typen op uit zijn Maastrichtse leven. Dat levert karakteristieke portretjes op, niet alleen van volkstypen maar ook bijvoorbeeld van zijn vriend Jules Dister, zeer eigenzinnig, getalenteerd en gesjeesd, vertaler, radiomaker en verhalenverteller; een prachtig portret van een vermorst talent dat toch niet droevig stemt, dat geen beklagenswaardige figuur oplevert. Het zijn sympathieke -op het vertederende af- relativerende, puntige schetsen van de wereld van niet helemaal of helemaal niet geslaagde personages, gekruid met wat anekdotiek, in een toegankelijke vertelstijl met een lichte toets van ironie. Hij beschrijft wat hij ziet, geen gepsychologiseer.
Sociologisch perspectief
Die stijl, die taal, de formulering van wat hij waarneemt, wat hij ziet en wat zich ontwikkelt, zou je, na lezing van Viottastraat 13, het resultaat van het sociologisch perspectief kunnen noemen: de neerslag van niet interpreterend kijken. Niet de psychologische verdieping zoeken, geen interessantigheden verzinnen om die personages diepte te verlenen, nee je beschrijft die personages in interactie met elkaar, als waren zij leden van figuraties.
Een van de knap vertelde hoofdstukjes in J.J. Viottastraat 13 is een heldere, adequate -voor zover ik dat kan beoordelen althans- beschrijving van wat sociologisch schrijven is. De geleerde personages Joop Goudsblom en Abraham de Swaan geven een collegereeks, aangekondigd als Sociologisch schrijven. Bijzonder, is dat dan iets anders dan het gebruikelijke wetenschappelijk schrijven? Opwinding onder de studenten dus. Het onderwerp triggert de student Van Iterson, die zich wel in de wetenschap bekwaamt maar eigenlijk schrijver wil worden.

Portiek J.J. Viottastraat 13. Foto Cris Toala Olivares
Van Iterson, die zichzelf in deze passages, zeer geloofwaardig, portretteert als een zelfverzekerde weifelaar, wil een paper schrijven over de gestileerde zelfbeheersing van de dandy, en wil dat thema illustreren door zichzelf als voorbeeld te nemen. Een gedurfd voorstel in de geharnaste wetenschap, want wie kan enigszins objectief, als was hij een ander, naar zichzelf kijken? De anekdote illustreert het aanstekelijke wetenschappelijke enthousiasme onder de Elias-adepten en is een mooi voorbeeld van hoe dun de scheidslijn kan zijn tussen literatuur en wetenschap, tussen verhaal en onderzoek. Viottastraat 13 is zo gezien een demonstratie van sociologisch schrijven. Ook omdat het beantwoordt aan een andere eis van deze aanpak, de zogenaamde realiteitscongruentie: ‘geen of zo weinig mogelijk verschil tussen werkelijkheid en de zinnen, en de taal, geen versimpeling of reductie van de werkelijkheid’.
Methode Van Iterson
Dat is de methode in de verhalen van Van Iterson. Op een bepaalde manier kijken: kijken is registreren zonder te waarderen, te interpreteren, betekenis te geven, te verzinnen. Kijken alsof je naar een mierenkolonie kijkt, ontwikkelingen gadeslaan en beschrijven, maar… niet zonder engagement, betrokkenheid.
Van Iterson zegt het zo: ‘Goudsblom en Elias hebben mij geleerd dat de feiten zo feitelijk zijn dat ze voor zich spreken en zonder veel moeite leiden tot realiteitscongruentie: overeenstemming tussen wat er gaande is en hoe wij dat moeten begrijpen. Er is geen reden te verzinnen om nodeloos veel te interpreteren. Voor je het weet ben je de grens overgestoken naar het land waar de filosofen wonen, met zijn levensgevaarlijke hoofdstad Metafysica, waar je gegarandeerd wordt beroofd van je realisme.’
Als je voor ‘filosofie’ ook ‘literatuur’ kunt lezen, waar de levensgevaarlijke hoofdstad Verbeelding je kan beroven van je realisme, dan zou dat een mogelijke verklaring kunnen zijn voor een zekere schaamte voor het schrijverschap, die Van Iterson zegt te hebben.

Ad van Iterson
De toenmalige criticus van Vrij Nederland Jeroen Vullings noemt de personages in Zuiderlingen ‘sukkelaars’ en merkt op dat de verhalen alle clichés over Limburg lijken te bevestigen. ‘Maar’, zegt hij, ‘ik mis de barok en exuberantie die ook typisch voor Limburg zijn.’ Typisch, vanuit de idee van de realiteitscongruentie zijn juist dit verkeerde termen. Barok, exuberantie, en ook bourgondisch, zijn aanduidingen die staan voor de interpretatie van gedrag: ze zijn een generalisering, een versimpeling, volstrekt niet-sociologische bevindingen. Het gaat erom wat je ziet, waar en wanneer, wat zich als feit voordoet, niet hoe jij dat persoonlijk ziet en interpreteert. En inderdaad, er wordt niet verzonnen of verbeeld in deze verhalen, er wordt waargenomen. Het wezenlijke zit ’m juist daarin dat de personages in Zuiderlingen geen sukkelaars zijn. Dit zijn geen beklagenswaardige typen. Integendeel, zij hebben genoeg aan zichzelf, ze kunnen leven met hoe ze zijn. Het zijn levens waar tragiek geen vat op heeft, vanaf de zijlijn, vanuit de marge leven zij hun leven, op hun manier. In het verhaal Elvis in Vroenhoven trapt de vrolijk-assertieve vrouwelijke verteller in de charmes van haar verleider op de avond dat Elvis sterft, drie maanden later ‘stonden we in de Heilige Antonius van Padua voor het altaar. Koning, keizer, admiraal – poppen kennen ze allemaal! En met Pasen hadden we al een kindje. En toen Jim een kleuterkindje was, kregen we er nog eentje bij: Daisy, die nu bij de politie werkt.’ Geen getob over de ellende van moetjes. Dat kan alleen als je op een bepaalde manier kijkt, niet normerend, vanuit sociologisch perspectief. En dit zegt mogelijk meer over Limburgers dan het veronderstelde, verzonnen ‘bourgondische’, een kwalificatie die overigens alleen de gegoede standen betreft.
Maastricht als werkterrein
Dat Maastrichtse werkterrein reduceert Van Itersons verhalen niet tot streekliteratuur. De autobiografische roman Neem me mee
(2010), gesitueerd in de Maastrichtse wijk Limmel, verhaalt op indringende wijze over leven en sterven van zijn ouders. De couleur locale bepaalt de sfeer, waarachtigheid en authenticiteit, maar is niet essentieel voor de anekdote die evengoed, als je de mijn Maurits vervangt door Van Heek Textiel, in Enschede zou kunnen spelen.
De participerende verteller debiteert hier twee dingen over Limburgers die verklaren waarom Jeroen Vullings zijn idee van Limburgers niet terugvindt bij Van Iterson. De schrijver zegt: ‘De Limburger geeft zich niet prijs, tenzij verkleed, en in een gesprek houdt hij zich buitenspel door vragend antwoord te geven of door de wedervraag te stellen: Ben je bang? Waarom zou ik bang zijn? Of antwoorden met: Ja, hè? en Nee, hè?’
Dat zijn afweringsmechanismen: Hoe gaat ‘t? Tja, hoe gaat ‘t? Limburgers houden de boot af, zijn weinig toegankelijk. Dat is het tegenovergestelde van bourgondisch.
Dit zijn observaties die niet generaliserend zijn maar het resultaat van kijken, kijken naar gedrag van mensen onder elkaar, in een figuratie. Je zou dat psychologisch kunnen interpreteren, maar dat is niet de bedoeling. De verteller in Neem me mee ziet het zo: ‘Het geven van zulke vragende antwoorden wordt door sommigen ‘bevestiging zoeken’ genoemd. Ik geloof dat het weinig zegt over de persoonlijkheid van mijn moeder. Zo praten ze in mijn geboortestad.’ Zoek er niet te veel achter, het is wat het is.
Ad van Itersons participatie kan ver gaan. De prozafragmenten Observant Bassin Statie Calvarie eindigen in een toegankelijke hybride van standaardtaal, Maastrichts Algemeen Nederlands en dialect in een typisch zuidelijk verschijnsel, carnaval, dinsdag de laatste dag. Hier is Van Iterson zelf het object van observatie, de praktijk van zichzelf als voorbeeld nemen, zijn paper voor Goudsblom en De Swaan waargemaakt.
‘Het was één hoop bombarie. Op het Vrijthof dronken we alle kleuren bier, van wit tot donker bruin, en tussendoor een zeven up. En wat een geduw en een getrek van al die carnavalsgekken! We moesten een hoge rug opzetten om ons glas te kunnen leegdrinken. Maar blijven lachen! De wereld is niet lang maar rond; die goed kan lachen is gezond.
Kom, verder; richting Tweebergenpoort. Mijn kruis over Maastricht was bijna geslagen. In de automatiek bestelde ik, om het af te leren, een grote portie friet met dubbel saus en mayonaise, en liet een haring in het vet leggen, en ach weet je wat, doe mij ook een portie vlammetjes.
Godmiljaar zeg, ik had de pijp leeg. Maar ik gaf hem nog een veeg, de draaiende helling van de Kommel op. Bij Calvarie aangekomen, waar de bomen het zo donker maken, hield ik stil en liet mij op een bank neerzakken. Hier zou ik blijven, hier zou ik zijn.
Ik deed mijn ogen dicht, maar toen begon meteen alles te draaien, rond, rond, rond… en jij moet niet zo schuddelen met je gat, anders komen die kraaien en die pikken jou al in je gat…
Nee! Ogen openhouden… dan draait het niet zo… Ik deed mijn ogen wijd open, maar alles draaide nog steeds, rond, rond, rond.
Ik bleef kijken…
En bleef kijken…
… en zag tot het goed was.’
De verteller sluit de fragmenten af met:
‘(met dank aan Johnny Blenco, James Joyce, Pierre Kemp, Paul McCartney, Edgar Allan Poe, Hendrik van Veldeke en vele, vele carnavalsliedjesdichters)
… en zag tot het goed was…’
Niet alleen het spel met dialect en standaardtaal is kenmerkend voor de stijl van zijn Maastrichtse vertellingen, dat geldt ook voor de intertekstuele setting waarin de grens tussen volkscultuur, liedjes, popmuziek, en literatuur geïroniseerd is. Waar de onderzoeker en belever, intellectueel en volksjong interfereren, wordt het sociologisch perspectief zichtbaar. Niet gepland als een rigide methode maar als een participerend kijkspel, ietwat geamuseerd, nooit alwetend, beetje vanachter het masker, maar dat is de zuiderling eigen.
Literatuur
Ad van Iterson, J.J. Viottastraat 13. Norbert Elias en zijn Amsterdamse kring. Uitgeverij Panchaud Amsterdam (2025)
Ad van Iterson: Observant Bassin Statie Calvarie. (1995) Een uitgave van Vereniging Literaire Activiteiten Maastricht De Vlam. Ook opgenomen in Zuiderlingen Verhalen. Amsterdam/ Antwerpen (1998)
Meer literatuurportretten lezen? Klik dan hier.