Chaim Levano (1928-2016), musicus in woorden
Camiel Hamans, maart 2020
Limburger tegen wil en dank, dat was de Amsterdamse theaterman Chaim Levano. Dat hij er geboren en opgegroeid was, zag hij liefst als een vergissing. Limburgers noemde hij met een zelf gebrouwen scheldwoord ‘lijmlappen’, die op hun voordeligst semi-nazi’s waren. De enkele Limburger die zich met moeite tenslotte in zijn gunst mocht verheugen, vond zich bij het minste of geringste teruggezet in de klasse van huichelaars en bedriegers.
Jeugd te Roermond
Herman Levano werd op 1 januari 1928 geboren in Heerlen als zoon van de weinig succesvolle grossier in kaas, vleeswaren en margarine Marcel Levano en Franciska ‘Freetje’ Zondervan. Vanwege haar mans zakelijk falen zag moeder Freetje zich maart 1937 genoodzaakt om met de kinderen toevlucht te zoeken bij haar ouders in Roermond, waar sinds november 2020 voor de familie Levano Stolpersteine liggen voor hun woonhuis Minderbroederssingel 30. Herman, die begonnen was met viool maar al gauw overstapte naar de piano, gold in de familie als een wonderkind. Telkens als er bezoek kwam, kreeg hij opdracht om in de voorkamer een gecompliceerd stuk te spelen, pour épater les bourgeois. Herhaaldelijk vertelde hij dat hij zich in het zeer katholieke Roermond niet thuis voelde. Op een dag wandelde hij met zijn zusje Roosje (1929-1942) door de stad, waar ze op het Munsterplein in de fuik van de grote Sacramentsprocessie liepen. Alle omstanders zegen neer op hun knie toen ze bisschop en monstrans ontwaarden. Roosje begreep er niets van en wilde het voorbeeld volgen, maar haar broer verhinderde dat, zodat er ineens twee spichtige, eigenwijze Joodse kopjes overeind stonden te midden van een knielende en gebeden prevelende menigte.
Onderduik
In de zomer van 1941 zou de jonge Levano naar het Bisschoppelijk College gaan, het enige gymnasium in Roermond. Per 1 september mochten Joodse leerlingen echter niet meer met anderen samen onderwijs volgen. Er kwamen aparte scholen voor Joden: voor Zuid-Nederland een Joods Lyceum in ’s-Hertogenbosch. Herman ging daarom in Den Bosch in huis bij oom en tante Zondervan. Toen een jaar later het gezin Maurits Zondervan inclusief huisgenoten een oproep kreeg voor transport, weigerde Herman daaraan gehoor te geven. Terwijl de familie bij de bushalte stond te wachten om opgehaald te worden, vertrok hij op de fiets, roepend ‘als ze me willen hebben, komen ze me maar halen’. In Amsterdam vond hij via relaties van zijn moeder een onderduikadres, waar hij na enige tijd op stel en sprong weg moest toen zijn onderduikfamilie door de Duitsers verdacht werd van hulp aan Joden. Via via kwam hij vervolgens weer in Limburg terecht, bij de jezuïeten van het noviciaat Manresa te Venlo, waar hij naar eigen zeggen goed schaken heeft geleerd. Ook hier kon hij niet lang blijven, dus keerde hij terug naar Amsterdam, waar hij onderdak vond in linkse joodse kunstenaarskringen. Toen ook dit onderduikadres opgerold werd, ontkwam hij door zich op het dak te verbergen.
Met een vals persoonsbewijs ging hij weer naar Limburg waar hij begin zomer 1944 bij een boer in Lomm terecht kon als landarbeider. Vanaf november werden Lomm en andere plaatsen op de oostoever van de Maas zo beschoten door de geallieerden dat de Duitsers besloten de hen in de weg lopende burgerbevolking te evacueren naar Noord-Nederland. Levano die illegaal was, kon niet mee, evenals enige door het verzet verborgen Engelse piloten. Zij besloten zich te verschuilen net over de grens op Duits grondgebied. Overdag verborgen ze zich in zelf gegraven gaten – Levano noemde het vanwege de vorm zijn eenmanstorpedo – en ’s nachts kwamen ze tevoorschijn om hout en leeftocht te verzamelen. Op deze wijze hebben zij tot begin maart 1945, toen de geallieerden Lomm en omgeving wisten te bevrijden, kunnen overleven.
De aliya naar Israel
Na de oorlog, waarin vrijwel zijn gehele familie vermoord is, keerde Levano terug naar Amsterdam, waar hij opgenomen werd in een Joods jongensweeshuis. Net voor zijn eindexamen HBS overtuigde zijn vriendin Els Mendelson tevens leidster in het tehuis, hem haar te volgen op aliya (emigratie) naar Israël. Herman had niemand meer en wilde haar niet ook nog verliezen. Hij bevond zich aan boord van een van de laatste smokkelschepen die de Middellandse Zee overstak, toen op 14 mei 1948 de staat Israël werd uitgeroepen. In die periode veranderde hij zijn naam van Herman in Chaim. In Haifa, waar hij als kelner werkte, kwam hij in contact met het Israël Filharmonisch Orkest uit Tel Aviv. Een Nederlandse hoboïst uit dit orkest haalde hem over zijn muziekstudie weer op te pakken. George Haas, een Frans-joodse musicus die grote naam heeft gemaakt als solist, accepteerde hem als leerling. Chaim bleek in staat vliegensvlug een behoorlijk niveau te bereiken en kreeg een plaats in een militaire kapel. Daarnaast nam hij ook zijn pianostudie weer op. Hij voorzag in zijn levensonderhoud door het begeleiden van balletklassen en de ochtendgymnastiek op de radio, ook speelde hij hobo in het Israëlisch Radio Orkest te Jerusalem.
Muziekcarrière in Nederland
In 1955 keerde Chaim als geschoold musicus terug naar Amsterdam, maar in Nederland kende niemand hem, dus schreef hij zich in aan het Amsterdams Conservatorium om hobo te studeren bij Haakon Stotijn en piano bij Jaap Callenbach. Na zijn afstuderen trad hij onder andere op als pianosolist met het Gelders Orkest, gaf recitals in Frankrijk en Engeland en concerteerde voor de radio. De recensies waren steeds goed, maar de spoeling was dun en Chaim was beduidend ouder dan andere aankomende solisten.
Uitkomst bood zijn ervaring als begeleider. Hij werd aangezocht als begeleidingspianist van het Ballet der Lage Landen van Mascha ter Weeme, voorloper van het Nationale Ballet. Een van de bijkomende voordelen was dat bij uitvoeringen van het balletgezelschap de twee vaste pianisten zich ook solistisch konden laten horen. Dit leidde tot uitnodigingen voor concerten waarop Chaim, begeleid door zijn collega Wim de Soete, hobo speelde. Samen voerden ze ook werk van Eric Satie uit, lang voordat Reinbert de Leeuw zich tot diens profeet in Nederland opwerkte.
Eind jaren zestig ging Levano zich steeds meer toeleggen op avant-garde muziek en op Nederlands repertoire. In ’68 voerde hij voor de radio al werk van Simeon ten Holt uit – op 25 april 1979 was hij een van de vier pianisten die Ten Holts wereldberoemde Canto Ostinato ten doop hield in de Bergense Ruïnekerk ‒ naast composities van Ton de Leeuw, Kees van Baaren en Joep Straesser. Bij concerten in het land las hij de ironische teksten voor die Satie tussen zijn de delen van zijn composities genoteerd had. Het werd het begin van een voordrachtscarrière.
Schwitters
Van optredens kon Levano zijn gezin niet onderhouden. Hij gaf les op diverse muziekscholen, verbond zich in 1971 als pianist en hoboïst aan het Mimetheater van Will Spoor en werd in 1973 benoemd als repetitor en docent aan de operaklas van het Amsterdams Conservatorium. Intussen bleef hij voor zijn optredens zoeken naar vernieuwing. Vrijwel jaarlijks werd hij uitgenodigd door de kleine Amsterdamse privé concertzaal De Suite op de Willemsparkweg, waar volop gelegenheid was tot experimenteren. Levano projecteerde er bijvoorbeeld tijdens zijn uitvoeringen teksten of schilderijen. Januari 1970 bracht hij in De Suite een concert met onder meer grafisch genoteerd werk van de jong gestorven Nederlandse componist Bart Schurink, waarbij tegelijkertijd gouaches van echtgenote Heleen Levano werden getoond. Hij voerde toen tevens de Sonate in Urlauten van de dadaïst Kurt Schwitters voor het eerst uit, een stuk uitsluitend voor spreekstem, waarvan de tekst bestond uit betekenisloze ‘oerklanken’ en nonsenswoorden. De kritiek was laaiend enthousiast, maar het publiek was niet meteen ‘om’. In Dordrecht bijvoorbeeld voelden de 26 concertbezoekers, onder wie drie recensenten, zich bekocht. Geen reden voor Levano om op zijn schreden terug te keren, integendeel. Hij trad naar buiten met composities van onvindbare componisten als d’Iri l’Espoir en Max Rosenblatt. De muziek van deze Rosenblatt kwam uit Levano’s nalatenschap tevoorschijn in een grafische notatie die verdacht veel leek op Chaims eigen handschrift.
Als klap op de vuurpijl zond Levano december 1970 uitnodigingen rond voor een concert in de Suite op 4 januari 1971 met een programma ANTI-MUZIEK, met stukken van Rosenblatt en d’Itry, maar ook met nieuwe namen als I-Vang-Po, Boris Sjaltonoev, Alexander Adrostachonos en Heinrich Schmallfuss. In geen enkel overzichtswerk kwamen hun namen voor. De avond beloofde zo geruchtmakend te worden dat er een aparte tv-ploeg voor was uitgerukt. Het werd inderdaad iets speciaals: Levano kwam niet opdagen. Er werd een telegram van hem bezorgd met de boodschap dat de componisten niet wilden dat hun werk uitgevoerd werd. Het publiek inclusief de talrijke recensenten begon zich op te winden. Toen kwam Chaim de zaal binnen en verkondigde dat wat hem betrof de zaak duidelijk was: een concert met werk van niet bestaande componisten werd niet uitgevoerd door een niet aanwezige pianist. Hij noemde het zelf een theatrale aanpak, maar de ware theatrale aanpak werd pas zichtbaar in zijn volgende producties.
Tafelzilver
Intussen had Levano de dichters Gerhard Rühm en Ernst Jandl ontdekt, die Lautpoesie bedreven. Bij zijn uitvoeringen weefde hij steeds meer klankgedichten van deze Duitstalige auteurs door zijn muziekoptreden. Dat deed hij ook tijdens de concerten die hij gaf met het Resistentie Orkest, als salonorkest opgericht eind jaren zestig door de uit Weert afkomstige violist en kapelmeester Hub Mathijsen. Het zeskoppige ensemble was een product van de Amsterdamse provojaren en stond borg voor amusement in de meest verscheiden settings, ze speelden oude filmmuziek, operetteschlagers en salondeuntjes. Landelijk bekend werden ze als huisorkest van het druk bekeken politieke VARA-programma Haagsche Kringen, waarin Joop den Uyl en VVD-leider Wiegel regelmatig de degens kruisten. Levano’s Dada-teksten en Lautpoesie werden een vast bestanddeel van deze uitzendingen en van andere optredens van het orkest. Met veel succes, maar niet overal.
In het najaar van 1975 nodigde de Westdeutsche Rundfunk in Keulen het Resistentie Orkest uit voor Eine kleine Nachtmusik am WDR, een populair zaterdagnachtprogramma. Voor de pauze deinde het publiek gezellig mee. Na de pauze lag het podium er verlaten bij, op een tafeltje en een leeslamp na. Toen klonk Chaims Fümms bö wö, de eerste ‘woorden’ van de Ursonate. De eerste reacties op Schwitters’ tekst waren van een onwennige verbazing, maar al gauw klonk het Aufhören! door de rijen. Levano ging unverfroren door. Op de radioband, die de KRO enkele jaren later te leen vroeg voor een uitzending, zijn alle publieksreacties weggepoetst.
Het was niet het enige incident. In hetzelfde jaar maakte het Resistentie Orkest een kleine tournee door Limburg, waarbij ook Roermond werd aangedaan voor een zondagochtend-koffieconcert. Halverwege het optreden rees Levano al spelend langzaam op vanachter zijn piano. Toen hij volledig recht stond, speurden zijn ogen vanachter zijn borrelglasdikke brillenglazen doordringend de zaal in en vroeg hij op luide toon waar het tafelzilver gebleven was dat zijn familie bij hun deporatie had moeten achterlaten. De zaal reageerde met stille verbijstering. Maar niet zo theaterdirecteur drs. Jo Adams. Na het concert sprak hij Levano op hoge toon aan. ‘Hoe kon hij denken dat Roermondenaars zoiets gedaan hadden. Terugtrekkende Duitse troepen hadden alles mee gejat.’
Theater
Ook van de Russen Daniil Charms en Velimir Chlebnikov voerde Levano Lautpoesie uit, en van een aantal tot dat moment onbekende grootheden zoals Paul Brakes, Peter Schlegel, Cecil Brigdale en Otto Biersteker, hoogstwaarschijnlijk wederom alter ego’s van Levano. Ze vormen de basis van Humdrum and Hullabaloo, de geënsceneerde productie die hij samen met fonetici van de Universiteit van Amsterdam voor het Holland festival 1977 had opgezet.
Sommige van de nieuwe teksten vroegen om meer dan pure voordracht en zo kwam hij ertoe om Der Zwiebel van Kurt Schwitters als uitgangspunt te nemen voor een grote muziektheaterproductie die in 1981 met succes in het theater en op televisie gepresenteerd werd. Drie jaar later nam hij Chlebnikovs experimentele opera De overwinning op de Zon onder handen met niet geringer succes. Na bejubelde voorstellingen in Amsterdam reisde de productie naar München en werd daar in het Theater im Marstall met luid applaus ontvangen. Het was het begin van de laatste, Duitse, etappe van Chaims loopbaan.
Duitsland
Levano ontwikkelde zich steeds meer tot theatermaker, preciezer uitgedrukt: tot schepper van theatrale situaties. Dat was hem al schitterend gelukt in 1986, toen hij Bernlefs roman Hersenschimmen (over een man die aan Altzheimer lijdt) zo effectief tot muziektheater bewerkt had dat het publiek het idee kreeg mee af te glijden met de steeds verder dementerende hoofdpersoon Maarten Klein. In Duitsland ging hij zich nog meer toeleggen op theaterervaringen. Zo bivakkeerde hij met de Münchense performancekunstenaar Ruth Geiersberger in de dagen voor Kerstmis een week in een tot alternatieve kerststal omgebouwde container op de Marienplatz. Chaim was Jozef. Publiek kon via muntinworp genieten van een peepshow van de alternatieve heilige familie. Bij Comedia Opera Instabile, een experimenteel gezelschap uit München, vond Levano een nieuw artistiek thuis. Hij speelde gastrollen, coproduceerde voorstellingen en ging mee op tournee.
Terwijl hij in Duitsland actief was kreeg hij in Nederland met de cellist en dramaturg Carel Alphenaar in 1989 een driejarige subsidie voor ‘Oerisol’, een fantasienaam afgeleid van het woord vloerisolatie. Hoewel dit initiatief ook tot voorstellingen heeft geleid, zoals een Roodkapje-enscenering, lag de nadruk bij de projecten meer op installaties, of zoals Levano ze noemde: ‘situaties’. De meest opvallende werd Wachten in de Beurs. Honderden mensen mochten op 28 april 1991 in de beurs van Berlage ‘de vele aspecten van het wachten’ ondergaan.
Naast deze bijna-performancekunst bleef Levano ook in het theater actief. In 1992 nam hij een novelle van Beckett, Company, als uitgangspunt. De voorstelling Gezelschap bracht toneelcriticus Loek Zonneveld tot een extatische uitbarsting: ’Heel lang is het volkomen donker, behalve heel even twee onbestemde lichtschijnsels vanonder enkele verhogingen. Er is alleen maar tekst waarvoor de toehoorder zich open kan stellen. Wat kan men denken? Niets. Alleen maar luisteren en woorden in zich opnemen. Merkwaardig is het wanneer er weer licht verschijnt, alsof de mensen om je heen weer tot leven lijken te komen. In een wonderlijk wakker worden kijkt men elkaar aan. Ik vond het grandioos.’
Een tekst gepresenteerd als een reeks klanken, als een geluidsdeken, een symfonie die ondergaan moet worden, waaruit het publiek als uit een coma ontwaakt, dat is het werk van een musicus die woord geworden is.
Literatuur
Camiel Hamans, Ben van Melick en Kees Hin (film), Theater Levano. Huis Clos, Rimburg/Amsterdam 2013. Verkrijgbaar: http://www.uitgeverijhuisclos....
Voor dit literatuurportret is gebruikt gemaakt van gegevens verkregen in een gesprek met Heleen Levano-Wiedemeijer in Broek in Waterland op 29 juni 2020. Zie ook http://www.chaimlevano.nl/
Meer literatuurportretten lezen? Klik dan hier.