Ruimhartig pardon voor kitsch. Het levenslied van de Zangeres Zonder Naam
Herman van Horen, maart 2019
Twee letterkundige laureaten...
Aan het einde van de jaren zestig werden kort na elkaar de twee misschien wel belangrijkste schrijvers van Nederland bekroond met de staatsprijs voor letterkunde, de P.C. Hooftprijs. Cultuurminister Marga Klompé kon in mei 1968 de prijs uitreiken aan Lucebert en in mei van het volgende jaar aan Gerard Kornelis van het Reve. De dichter Lucebert werkte al meer dan twintig jaar aan een indrukwekkend oeuvre van experimentele gedichten, waarin hij op een geheel eigen lyrische wijze zijn engagement met kwesties als sociaal onrecht en de wapenwedloop uitdroeg, evenwel zonder bekendheid te krijgen bij het grote publiek. Voor Reve betekende de prijs een bevestiging van de stijgende lijn die zijn schrijverscarrière vertoonde. Eindelijk, want na het magere verkoopsucces van de roman De Avonden (1948) bleef het jarenlang sappelen voor de schrijver die pas met zijn brievenbundels Op weg naar het Einde (1963) en Nader tot U (1966) een genre vond dat ook een groter publiek aansprak.
Het prijzengeld van negenduizend gulden was dus voor beide laureaten zeer welkom. De publieksschuwe Lucebert weigerde de prijs in ontvangst te nemen in een openbare zitting op het Muiderslot, zoals de gewoonte was. Na lang overleg nam de minister genoegen met uitreiking in besloten kring op het ministerie (destijds in Rijswijk). Bij Reve verliep de plechtigheid heel anders. Hij had intussen de wonderlijke werking van publiciteit ontdekt en haalde alle kranten met zijn beroemde kus voor de minister, een actie die paste in een reeks stunts zoals het afzweren van zijn communistische verleden, de overstap naar de katholieke kerk en zijn opzienbarende optreden als propagandist van de herenliefde.
...en een bescheiden huisvrouw
In die tijd woonde in het Limburgse Stramproy Mary Servaes-Bey, artiestennaam Zangeres Zonder Naam, de ‘koningin van het levenslied’. Haar bekendheid dankte ze vooral aan Johnny Hoes, platenbaas te Weert en presentator van programma’s met smartlappen op Radio Luxemburg en de KRO. In 1961 bracht hij ‘Och, was ik maar...’ uit (de Nederlandse versie van een Venloos carnavalsnummer), tot op de dag van vandaag de bestverkochte Nederlandstalige single aller tijden. In 1968 kreeg hij bij de VARA zijn eigen televisieshow: ‘Met een lach en een traan’.
Hoes hunkerde naar erkenning door de culturele elite. Hij vond ‘smartlap’ maar een denigrerende benaming, zelf sprak hij liever van ‘levenslied’, maar toen de omzet van de ‘smartlap’ tegen de verdrukking in groeide, ging hij het woord als geuzennaam gebruiken. Nog in 1964 had een zekere Henk Weltje in een open brief in een aantal kranten over de liedjes van Johnny Hoes geschreven als ‘smaakbedervende kroegdrama’s in driekwartsmaat, gemaakt door een keiharde geldverdiener’ tegen wie ‘in het belang van de volksgezondheid’ stappen ondernomen dienden te worden.
Voor zulke artistieke intellectuelen had Johnny Hoes de Zangeres altijd gewaarschuwd, maar toch, op 6 december 1969 brak ze landelijk door, bij de AVRO nog wel, in het populaire programma Mies-en-scène van Mies Bouwman. De uitzending zorgde voor een omslag in de publieke waardering voor de bescheiden huisvrouw van beneden de Moerdijk. Smalende reacties in de bladen maakten plaats voor oprechte verbazing en bewondering voor de manier waarop zij in de uitzending het lied De soldatenmoeder zong. De tekst was van Lucebert, de muziek van Bruno Maderna, uitgevoerd door het Residentieorkest. Maderna en Lucebert waren op zoek geweest naar een warme en overtuigende stem voor het rauwe lied. Dat ging de Zangeres zonder Naam beter af dan diverse klassiek geschoolde zangeressen en De soldatenmoeder werd een landelijk succes. Vooral het refrein was een meezinger:
zij hebben haar haar hart geroofd,
haar lichaam leeg en ook haar hoofd
zij slaapt met stenen in haar bed
en als ze opstaat is ze als dood.
Lucebert schreef haar na de première: ‘Natuurlijk twijfelde ik er niet aan dat u dit lied uitstekend zou brengen zoals u dat met heel uw repertoire doet, maar déze interpretatie overtrof al mijn verwachtingen.’ De bekende criticus Nico Scheepmaker schreef: ‘Het was van een adembenemende schoonheid. Het hoogste hoogtepunt was voor mij de prachtige smartlap die Lucebert voor de Zangeres zonder Naam had gemaakt, en die ook precies goed door haar gezongen werd op de deinende muziek van Bruno Maderna.’
De definitieve ommekeer in Mary Servaes’ reputatie vond plaats na 23 oktober 1969, toen ze als Koningin van het Levenslied optrad in de Allerheiligste Hartkerk in Amsterdam bij het huldigingsfeest ter gelegenheid van de P.C. Hooftprijs voor Gerard Reve. Op zijn verzoek zong de Zangeres het lied De Vlieger (een andere ‘Vlieger’ dan die van André Hazes uit 1977) waarin een jongen een ansichtkaart stuurt naar zijn overleden moeder via het touw van zijn vlieger. Het refrein:
Daar gaat hij hoger, altijd hoger,
ik laat hem vliegen steeds maar meer
misschien komt hij wel in de hemel
heel hoog bij Onze Lieve Heer.
Een criticus: ‘Nu G.K. van het Reve het verlossende woord heeft gesproken behoeft niemand meer een plaat van de Limburgse zangeres onder de toonbank te kopen.’
Op deze feestavond, aangeboden door de deftige Maatschappij voor Nederlandse Letterkunde en rechtstreeks uitgezonden door de VPRO, was het puikje van de Nederlandse literaire elite aanwezig. Hoogleraar letterkunde Hans Gomperts leidde in, interviewer was Hans Keller, die toen net bij de KRO vertrokken was om bij de VPRO te gaan werken. Reve legde uit dat hij van kitsch hield en dus een katholieke smaak had. Dat vormde de opmaat voor het optreden van de Zangeres Zonder Naam. In de kerk trad verder de bekende bariton Herman Schey op, naast een jongleur, een fietsacrobaat en een goochelaar. Op de muziek van de Christelijke Brassband verlieten Reve en zijn geliefde Teigetje hand in hand door het middenpad de kerk ‘alsof zij die dag het homohuwelijk hadden uitgevonden’. De Zangeres was zielsgelukkig met de aandacht die ze nu kreeg van de intellectuelen. Toen Reve haar na afloop bedankte, biggelden de tranen over zijn wangen, herinnerde zij zich later.
Rode en witte zakdoeken
Daarmee begon het levenslied aan een onstuitbare opmars. Er ontstonden smartlappenkoren, in haar geboorteplaats Leiden werd een tentoonstelling aan de Zangeres gewijd. Fijntjes wist zij te melden: ‘Een opera als Tosca is ook een grote smartlap, maar het verschil is: in de opera gebruiken ze witte zakdoeken, en in mijn zalen rode’, wat een originele invulling was van de distinctietheorie van de Franse socioloog Pierre Bourdieu. Kunstzinnige smaak wordt bepaald door de klasse waarin je geboren bent. Stijgers uit de lagere klassen naar een hoger cultureel niveau blijven herkenbaar in hun voorkeuren en waardering omdat ze moeten werken met karige middelen, van de nood wordt een deugd gemaakt. Dit type publiek zoekt naar herkenning, naar emotionele identificatie, en is niet geïnteresseerd in vormexperimenten of esthetiek. In de hogere klasse daarentegen bestaat een afstandelijke omgang met cultuuruitingen, er is meer waardering voor individualisme en originaliteit, men heeft meer oog voor de vorm, het taalgebruik en vooral: kunst moet vernieuwen.
Ook Reve balanceerde graag op het koord van Bourdieu door te flirten met de cultuur van de arbeiders, door zich als volksschrijver te profileren, ‘blij met elke brief van een ontroerde matroos’ en ja, ‘de winkel moet draaien’. Eerdere kritische geluiden van ‘cultuurpaus’ Wim Ibo, die vond dat makers van smartlappen (‘rechtse slimmeriken’) niet deugden, verstomden helemaal toen zelfs het christelijk dagblad Trouw met waardering schreef over ‘de sinds kort aan algemene verguizing ontgroeide Zangeres Zonder Naam’.
Het succes van de Zangeres was niet meer te stuiten. In de zomer van 1970 werd haar bij gelegenheid van haar artiestenjubileum een receptie aangeboden in hotel-restaurant De Hanenhof in Geleen, voor duizend genodigden. In het erecomité zaten Mies Bouwman, Johnny Hoes en G. K. van het Reve. Van haar fans kreeg ze een nertsmantel cadeau die ‘paste bij een koningin’.
De grootste klapper was haar optreden in Paradiso in Amsterdam op 9 april 1971, voor 1500 jongelui. Het Vrije Volk schreef daags erna: ‘In dit heiligdom van de Beat staat in een hartvormig decor van rode rozen een zenuwachtig huisvrouwtje uit een Limburgs grensdorp: Mary Servaes-Bey. Zij heeft een succes dat in Paradiso zijn gelijke niet kent. Na de voorstelling is men getuige van scènes die menig psycholoog en socioloog nog wel een tijdje zoet zullen houden: wenende jongelieden, die haar ‘Moedertje’ noemen, worden zacht over de lange haren gestreeld door het fenomeen met de kinderstem.’
Onderscheidingen en bijbehorende huldigingen bleven haar deel. In 1983 trad ze op tijdens de Utrechtse Nacht van de Poëzie. In de Volkskrant schreef Willem Kuipers: ‘Zij was de ware koningin van de nacht. In koninklijke kledij en koninklijk begeleid door Harry Mooten met het Nederlands Blazers Ensemble zong zij het schrijnende lied van Lucebert over de soldatenmoeder. Geen kip bevond zich meer in de foyers, iedereen verdrong zich rond het wonder van kunst dat hier ten tonele werd gevoerd.’
De late jaren 60 zorgden met het nodige tumult voor een verschuiving van de ogenschijnlijk rotsvaste posities in de Nederlandse culturele arena . Zo blijft het een fascinerende gedachte dat erkende schrijvers als Lucebert en Reve, onafhankelijk van elkaar en vanuit onderling zeer verschillende artistieke opvattingen, er min of meer gelijktijdig voor zorgden dat de schijnwerpers van de publiciteit werden gericht op een pretentieloze zangeres, die tot dan voor velen onbekend was gebleven of hooguit een toonbeeld van wansmaak werd genoemd. Lucebert sprak er zijn voldoening over uit in een briefje aan de Zangeres.
Toen de Zangeres Zonder Naam in 1994 stierf, blikte Reve met Ivo Niehe terug op haar carrière en zijn bemoeienis daarmee: ‘Ja, het was echte volksemotie [...]. En zij werd niet erkend, omdat ze heel diep in Limburg zat [...]. Ik vond het vervelend dat die vrouw helemaal niet serieus werd genomen met al haar werk. En zij is mij altijd dankbaar gebleven.’
Literatuur
Jacq. Klöters, Huilen is voor jou te laat. Levensliederen en smartlappen. Nijgh & Van Ditmar 2002
Ingrid Moerman, Tranen in een rode zakdoek, z.p. 1999
Luister naar ‘De soldatenmoeder’ en naar ‘De vlieger’, beide opnames zijn uit 1969.
Hier vindt u alle literatuurportretten.