‘Onzegbare verveling was mijn deel.’ Peter Heringa (H.G. Liebentrau, Peter Leberecht), geletterd dichter

Lucien Custers, november 2019


Geen enkele Nederlandse dichter heeft tijdens zijn leven zo zijn best gedaan om voor het grote publiek onzichtbaar te blijven als Peter Heringa (1945-1987). Rond zijn vijftiende schreef hij zijn eerste poëzie, maar pas vanaf 1982, in de laatste jaren van zijn leven, begon hij mondjesmaat te publiceren. Een aantal van zijn gedichten stuurde hij naar de tijdschriften Maatstaf en het in kleine kring roulerende Tegendeel, ‘periodiek voor de leden van het Genootschap voor Tegennatuurlijke Letteren’. Daarnaast verschenen er voornamelijk in eigen beheer enkele tientallen bibliofiele uitgaafjes. Peter Heringa was wars van krantenrecensies en interviews en schreef zelf nauwelijks over poëzie. Geen wonder dat zijn dichterschap bij zijn overlijden slechts bij weinigen bekend was. Het is aan enkele goede vrienden - met name Paul van Capelleveen en Ger Kleis - te danken dat zijn werk meer onder de aandacht is gekomen. En zo verscheen in 2001 de fraai uitgegeven verzamelbundel Voces Intimae die gepresenteerd werd in de Pierre Kempzaal van het Centre Céramique in Maastricht.

Nog minder bekend dan zijn dichterschap is Heringa’s Limburgse jeugd. Petrus Marinus Heringa, zoals hij voluit heette, werd op 27 november 1945 geboren in Zwolle. Zijn vader was civiel ingenieur en werd enkele jaren na Peters geboorte overgeplaatst naar Zuid-Limburg, waar het gezin in Beek ging wonen. Op de lagere school viel de jongen op door zijn ongelofelijk goede geheugen, hij was zijn klasgenoten ver vooruit. De Volkskrant van 3 november 1954 wijdde zelfs een artikel aan wat de journalist noemde ‘de meest begaafde leerling van de lagere school in Nederland’. Peter was op dat moment acht jaar oud en zat in de vijfde klas (nu groep zeven). De hoofdonderwijzer vertelde aan De Volkskrant dat de vijfjarige, net in de tweede klas begonnen, de aardrijkskundeles voor de zesde klas had overgenomen en Europa, Azië en Palestina uitvoerig had behandeld. Vader Heringa merkte in het artikel nog op dat hij en zijn echtgenote toch ernaar streefden om hun zoon ‘een zekere harmonie tussen lichamelijke en geestelijke ontwikkeling [te] geven’.

Maar Peter Heringa bleef als kind en puber een buitenbeentje, wat hij zijn hele leven is gebleven. Zijn motorische ontwikkeling bleef achter en zijn onstilbare behoefte om te lezen stond haaks op de pogingen van zijn ouders om hem met andere kinderen buiten te laten spelen. Ook bood zijn Limburgse woonplaats hem maar weinig intellectuele uitdagingen. Verwijzend naar het Gelderse Beekbergen zou hij later schrijven:
[…]
Ik kwam uit Beek, en bergen zijn daar niet.
De tijd die ik er doorbracht was de geur
van natgeregend hout, en ook de kaart
van Nederland waarmee ik speelde want
onzegbare verveling was mijn deel.
[…]
Na zijn lagereschooltijd bezocht Heringa het Stedelijk Gymnasium (vanaf 1960 het Stedelijk Lyceum) in Maastricht. Hoewel zijn vader van hem verlangde dat hij de bêta-richting volgde, blonk hij vooral uit in de talen. Naast de verplichte schoolvakken kreeg hij dan ook Italiaanse les van de rector, Piet Janssens. Zijn middelbareschooltijd verliep zeker niet probleemloos: hij leed aan depressies en op zijn zestiende deed hij een zelfmoordpoging.
Naar zijn schooljaren in Maastricht zou Heringa later verwijzen in zijn gedicht ‘Last rose’:
[…]
Een vorig leven ben ik weer op school.
Een stad komt vrij. – Daar las ik af en toe
een uurtje in het Faliezusterspark.
The Catcher in the Rye, maar half begrepen.
Nog altijd beter dan de godsdienstles

waaraan ik me onttrok. – Realiteit
klonk je aaneen, drong langzaam tot me door.
Een dergelijk traject werd mijn bestaan.

Absentie. Midden winter. Eerste uur.
“schoon rood, schoon groots rood komt over Maastricht.”
Hevig bedacht en schokkend geritmeerd.

Ik heb de hoogste klas niet afgemaakt.
[…]
Die laatste regel is niet helemaal overeenkomstig de waarheid: in 1963 slaagde Heringa voor het eindexamen gymnasium-bêta. De Limburgse hoofdstad zou ook op een andere manier een spoor nalaten. Gedurende zijn hele leven hield Heringa een grote bewondering voor de poëzie van de Maastrichtse dichter Pierre Kemp. Het gedicht ‘Herdenking van PK’, geschreven in de stijl van Kemp, is een eerbetoon.

Na zijn diploma verliet hij Maastricht om zich te vestigen in Amsterdam, waar hij Nederlands, Portugees en Engels ging studeren, overigens zonder een van die studies af te sluiten. Tussen 1965 en 1980 werkte hij in het bekende antiquariaat van broer en zus Max en Wilma Schuhmacher. Daar leerde hij ook hun vader, de kunstschilder Wim Schuhmacher, kennen, wiens werk hij bewonderde en met wie hij ondanks een leeftijdsverschil van vijftig jaar bevriend raakte. Samen met Wilma Schuhmacher publiceerde hij in 1967 in het tijdschrift Raster een artikel over de dichter Martinus Nijhoff.
Vanaf 1968 had hij een relatie met de in Zuid-Afrika geboren Canadese psycholoog Ronald William (Ron) Ramsay, die aan de UvA verbonden was en die in 1980 hoogleraar zou worden. Ook in Amsterdam zou Heringa’s leven niet makkelijk zijn. Zijn relatie met Ramsay kende stormachtige momenten en hij slaagde er niet in grip op zijn leven te krijgen, ondanks de dwangmatige wijze waarop hij zijn bestaan van uur tot uur probeerde te plannen. Zijn laatste levensjaren stonden in het teken van een gestage neergang: hij raakte steeds meer in de greep van de alcohol en hij was voortdurend bang voor geheugenverlies. Op 2 oktober 1986 overleed Ramsay, waarna Heringa zich steeds meer begon af te zonderen. Op 1 oktober 1987 werd hij in het Onze Lieve Vrouw Gasthuis behandeld aan hoofdletsel, naar eigen zeggen opgelopen bij een verkeersongeluk. Zijn naaste omgeving vermoedde echter een ongelukkige val door drankgebruik. Hij keerde terug naar zijn Amsterdamse grachtenhuis maar overleed de dag daarna, precies een jaar na de dood van Ramsay, aan een traumatische hersenbloeding, gevolg van zijn verwondingen.

Peter Heringa verborg zich als dichter graag achter alter ego’s. Voor zijn serieuze poëzie koos hij de naam van een negentiende-eeuwse Zuid-Afrikaanse boer: H.G. Liebentrau, ook wel Henk Liebentrau. Met ‘Peter Leberecht’ (het pseudoniem waaronder Ludwig Tieck in 1797 zijn Volksmärchen uitgaf) ondertekende hij vooral het meer humoristische werk en de gelegenheidsgedichten.
De ik-figuur in de gedichten lijkt samen te vallen met Heringa zelf. Hij vertelt in eenvoudige bewoordingen over gebeurtenissen uit zijn eigen leven, vaak reiservaringen. Achter de anekdotiek en de ironie - die soms aan Gerard Reve of Gerrit Komrij doet denken - gaat echter een persoonlijke tragiek schuil: de ik-figuur probeert vergeefs om er de mislukking en de desillusie, waarop elke ervaring uitloopt, mee te voorkomen. Elk gedicht is een poging om op zijn minst door de taal het leven de baas te blijven en om de levens- en doodsangst van de maker te verbergen. De poëzie was voor Heringa het laatste redmiddel: ‘Ik heb geschreven als een razende/ om toch vooral niet dood te hoeven gaan’, dichtte hij in de reeks ‘La Bernaiserie’. En in het gedicht ‘Posthuum’ schrijft hij:

Ik heb het jullie vrienden wel gemeld:
het gaat niet goed, het gaat beslist niet goed.
Maar niettemin houd ik de moed er in.
Het sterven hopelijk een snelle zaak.
Dan ben ik weer terug bij het begin
en glijd er onderuit; met goede moed. –
Mijn dagen zijn nu werkelijk geteld.

Heringa zette de lezer graag op het verkeerde been door te spelen met woorden en betekenissen. Voorbeelden hiervan zijn te vinden in ‘Campa’, een gedicht dat de lichtere kant van zijn dichterschap laat zien:

Ik trachtte jou te bellen, in de cel
die je een uitzicht op het kerkhof biedt.
De zon brak door. De stenen blonken wit.
Cypressen. De verbinding lukte niet.
Het ijzer van het hek ontsloot zich wel.

De kindergrafjes liggen hier apart.
Er waren een paar ééndagsvliegen bij.
Geen omber foto’s in een blikken rand.
Ik struikelde over zo’n klein karwei
en maakte rechtsomkeert, obscuur verward.

Bloemen, meest namaak, alle kleuren, zerk
na zerk. Ik las de woorden hier en daar.
A Very Special Man, heb ik zien staan.
Begraven, lijkt me, zonder rouwmisbaar.
De delvers waren vrolijk aan het werk.

Het leven van Peter Heringa stond volledig in het teken van de literatuur. Zijn werk was dat van een geletterde: het bevat talloze citaten uit en verwijzingen naar door hem bewonderde voorgangers. Hij vertaalde veel, zoals poëzie van Wallace Stevens, de Italiaanse dichters Giuseppe Ungaretti en Sandro Penna, de Spanjaard Luis Cernuda en de Portugees Fernando Pessoa (waarschijnlijk degene die Heringa inspireerde tot het gebruik van verschillende schrijverspersonages). Tegen het einde van zijn leven schreef hij bij voorkeur in het Engels, de taal van zijn partner Ron Ramsay.

Peter Heringa ca. 1970 geportretteerd door Madeleen Brinkman

Peter Heringa was een bescheiden maar toegankelijk dichter, hij hield van concrete taal. De waardering kwam van een kleine kring gelijkgestemden, veelal uit de wereld van het bibliofiele boek, die hem na zijn overlijden een zekere bekendheid schonken. Gerrit Komrij nam hem op in De Nederlandse Poëzie van de 19de en 20ste eeuw, aanvankelijk nog met slechts één gedicht, te vinden onder het pseudoniem H.G. Liebentrau. In de uitgebreide editie van ‘De Dikke Komrij’ uit 2004 staan onder de naam Peter Heringa zeven gedichten. In 2005 bezorgde Komrij een keuze uit de poëzie in de Sandwich-reeks, een serie die vergeten dichters onder de aandacht wil brengen. Hij noemde de bloemlezing Quasi una romanza, naar de titel van een van Heringa’s gedichten. In zijn inleiding schrijft Komrij:

‘Een amalgaan, een kruispunt, een labyrint van teksten, auteurs, muziek, klassieken, reisdoelen [...] De associaties wellen op en je ziet de dichter er met de hand naar grijpen. Vlinders op de vlucht, verzonken cultuurgoed. [...] De verborgenheid wordt gedicht en blijft in het gedicht verborgen. Dat is geen reden om de gedichten weer te verbergen.’

Literatuur

Onder het lemma Peter Heringa bij de DBNL vindt u o.a. enkele in Maatstaf gepubliceerde gedichten.

Paul van Capelleveen, ‘Inleiding [bij H.G. Liebentrau, Ago].’ In: Maatstaf 36 (1988) 9-10 (autobiografieën nummer), p. 142-152

Paul van Capelleveen, ‘Pegasus, of: een lastig paard. Notities bij de poëzievertalingen van Peter Heringa.’ In: Maatstaf 40 (1992) 1, p. 1-19

Gerrit Kleis, ‘Over de dichter P.M. Heringa. H.G. Liebentrau – Peter Leberecht.’ In: Peter M. Heringa, Voces Intimae. Verzamelde gedichten. Amsterdam 2001, p. 147-150

Voces intimae. Verzamelde gedichten van Peter M. Heringa, met een inleiding door Ger Kleis. St. H.G. Liebentrau, Amsterdam 2001

Quasi una romanza. Keuze uit het dichtwerk van Peter M. Heringa (1945-1987), samenstelling en inleiding door Gerrit Komrij. Sub Signo Libelli, Geesburg 2001. Sandwich-reeks nr. 10

Alle literatuurportretten zijn hier te vinden.