Michiel Korsten, stadsdoctoor te Maesijck
Hannie van Horen-Verhoosel, februari 2020
Enkele jaren geleden stuitte ik tijdens een bezoek aan het Documentatiecentrum Maaseik op een kopie uit 1993 van het dagboek van Michiel Korsten (1666-1732), stadsdokter in Maaseik van 1706 tot 1732. Het is een merkwaardige verzameling van kasboeknotities, losse aantekeningen, afschriften van officiële stukken, kroniekachtige berichten en familiegegevens.
Al op de eerste pagina krijgt de lezer de indruk dat de auteur er veel aan gelegen is zijn ‘dagboek’ een officiële status te geven. Op de binnenzijde van het omslag staat een soort approbatie (bisschoppelijke goedkeuring) door de vicaris generaal van Luik, gevolgd door een aanmaning aan het adres van Korstens familie en vrienden om het boek te blijven lezen en goed in bewaring te houden. Kennelijk hield hij zijn dagboek niet alleen voor zichzelf bij.
Dan volgt een inhoudsopgave, waarvan het eerste deel (153 pagina’s) als titel heeft ‘van het dagelijckx uytgeven’, een soort kasboek dus. De overige 104 pagina’s zijn gerubriceerd op basis van de inhoud, zoals ‘van ’t begrafenis van den Nieuwenborger’ of ‘van eenige geschiedenis binnen en buyten de stadt’.
Onderaan de pagina staat - verrassend - Korstens eigen grafschrift, geschreven in 1727. Het is een oproep tot gebed voor zijn zielenheil, sterfjaar en -datum zijn opengehouden. Onderaan het grafschrift heeft Korsten geschreven: Voor iedere letter op de steen te doen slaen, moet men eenen stuyver geven, ick hadde voor een pistool geaccordeert. (Voor elke in deze steen gebeitelde letter moet men een stuiver geven, ik heb tot op een goudstuk afgedongen.) Deze boekhoudkundige precisie en zuinigheid zal de lezer in het ‘dagboek’ voortdurend tegenkomen.
Op de eerste bladzijden van het geschrift, voordat het eigenlijke ‘dagboek’ begint, staat een korte autobiografie, lopend vanaf Korstens geboorte in Exel (het latere Eksel) tot aan het begin van zijn praktijk als geneesheer in Maaseik in 1706.
Levensloop tot 1706
Michiel Korsten werd geboren op 3 mei 1666 op ‘Kruisvindingsdag achter de kuil in het laatste huis van Klijnint’ (Klein End was een gehucht bij Exel). In 1680 verhuisde hij naar Luik, waar hij bij de Jezuïeten onderricht kreeg in grammatica, syntaxis en poëzie, daarna volgde hij in Maaseik nog twee jaar lessen in retorica, logica en fysica. Terug bij zijn ouders in Exel ging hij op zoek naar werk. Zo reisde hij met een groep rondreizende kooplieden, zogenaamde ‘Ketelbeuters’ of ‘Teuten’, naar Bonn, wat doet vermoeden dat Korsten wellicht zelf uit een Teutenfamilie stamde. Dat leverde niet veel op en hij trok in bij zijn oom, dokter te Maaseik, die zijn neef de beginselen van de geneeskunde bijbracht. Blijkbaar kreeg Korsten de smaak te pakken want in september 1690 vertrok hij naar Leiden om medicijnen te gaan studeren.
Dat was een dure grap, klaagt hij. De lessen chemie, anatomie, chirurgie en kruidenleer, gegeven thuis bij de professoren, dienden apart betaald te worden. De les ‘van te sien separeeren (scheiden) de partijen van het lichaam’ kostte hem bijvoorbeeld ‘5 pattacons’, vijf kruisdaalders, een bedrag waarvoor wel vijf paar goede schoenen aangeschaft konden worden. Gelukkig kon hij goedkoop inwonen bij een koopman in koper, ook afkomstig uit Exel, want verder vond hij het ‘in Hollant dier (duur) teren’.
In 1691 vertrok Korsten naar Leuven, waar hij in hetzelfde jaar zijn licentiaat behaalde. Hierna bleef hij gedurende vier jaar bij zijn ouders ‘niet weetende waar te gaen practiseeren’. Uiteindelijk verhuisde hij naar St. Truiden en bleef daar tien jaar lang werkzaam als ‘practisijn in de medecijnen’.
In september 1706 arriveerde hij in Maaseik, waar hij werd aangenomen als ‘stadsdoctoor’. Dat leverde hem 40 pattacons per jaar op voor ‘zijn leven ten dienste der armen’ plus alles vrij van accijns behalve die op bier, dat laatste privilege was alleen voor de burgemeester weggelegd. Hij begon zijn leven als stadsdokter op 1 oktober 1706, St. Remigiusdag, en met die gebeurtenis sluit Korsten zijn kleine autobiografie af.
Het dagboek: kasboek en kroniek
De notities ‘van het dagelijckx uytgeven’ beginnen met de kosten voor de maand januari 1702, als Korsten nog in St. Truiden woont. De lezer krijgt een nauwgezet en volledig overzicht van zijn uitgaven. Geleidelijk aan begint hij sommige kostenposten van opmerkingen te voorzien, zoals ‘in juni 1712 5st. gegeven aen ider schutterij voor de hoyboyers (hobospelers) van Thoorn te kermis in de processie te spelen’. Ook maakt hij melding van voorvallen uit zijn dagelijkse leven en gebeurtenissen die hem van elders ter ore komen. Het ‘kasboek’ krijgt dan steeds meer een kroniekachtig karakter.
In 1732 luidt zijn laatste notitie: ‘den 8 september op onse Lieve Vrouwe geboorte heb ick morghens bij de Cruysheeren met groote moyte noch misse gehoort ende mijn devotie gehouden, hier mede en kan ick geen misse meer hooren als int huys en rijse al stillekens naer het graf...’
Vier weken later, op 5 oktober 1732, overlijdt de stadsdokter.
De rest van het ‘dagboek’ is een echte kroniek, bijgehouden naast het kasboek. Zo schrijft Korsten over politieke en kerkelijke zaken, over de pest die in 1720 grote delen van Europa teisterde, en uitvoerig over de begrafenis van vorstin Anna von Manderscheidt van Thorn in 1717. Hij moet gebruik hebben gemaakt van ooggetuigenverklaringen en officiële stukken. Zo neemt hij een Latijnse tekst op van een akkoord tussen twee religieuze groeperingen, en een lange passage uit ‘de Jerusalemsche rijse bescreven door R.P. Antonius Gonzales’.
Het laatste gedeelte van de kroniek bevat uiteenlopende onderwerpen, variërend van familiegebeurtenissen tot voorvallen uit Korstens dokterspraktijk, zoals een serie verslagen van het ‘tortureeren’ (martelen) van misdadigers, dat hij als ‘stadsdoctoor’ moest bijwonen. De gedetailleerde beschrijving van deze barbaarse praktijken laat weinig aan de verbeelding over:
‘…een wijnigh daer naer, naer eerst deftigh (duchtig) met roeden gegeeselt te sijn, heeft den beul drij brandende lonten tusschen de vingers gebonden ende die met blasen, smijtende somtijts buspoeder ter op, so langh in brandt gehouden totdat se tusschen de vingers sijn uytgegaen.’
Cultuurhistorisch belang
De bijna dwangmatige precisie waarmee Michiel Korsten zijn dagboek bijhoudt, maakt het tot een verrassende informatiebron over het dagelijkse leven in het achttiende-eeuwse Maaseik, een bron waarvan historici en heemkundigen al dankbaar gebruik hebben gemaakt.
We lezen over de aanschaf en prijs van kledingstukken, schoeisel, etenswaren en drank, scheerbeurten, pruiken en rookwaren, medicamenten en vervoer per schip of wagen. Het is opvallend dat Korsten bovenmatig veel belangstelling had voor kledij, hij beschrijft op het pietluttige af de benodigde materialen voor de vervaardiging van een enorm aantal kledingstukken, maar ook blijkt hij een nauwkeurig observator van veranderingen in de kledingmode.
Hij was vaak op pad, tot aan Straelen en Geldern toe. Van het doel van die reizen weten we weinig, wel is zeker dat hij regelmatig een bedevaart maakte naar Scherpenheuvel. Hij beschrijft precies de route die hij aflegt, wie zijn medereizigers zijn, bij wie hij eet en logeert, van welke vervoermiddelen hij gebruikmaakt en geeft zo een levendig beeld van de gemoedelijke sfeer met veel eten en drinken waarin de processie zelf verloopt.
Hij licht de lezer ook in over de gang van zaken op het Maaseiker stadhuis, de begrafenissen, kerkelijke hoogtijdagen en schuttersfeesten. Op 21 mei 1714 meldt hij dat voor de Maespoort de vogel afgeschoten is. De winnaar heeft ‘d’officieren int huys met bier, wijn treffelijck beschoncken met banquet daerbij alsook de schutters met bier en ieder een glas wijn. De ghebure dochters klijn en groot hebben eene krone gemackt met mijen (meibloempjes?) rondom, sijn beschoncken worden oock met wijn, bier soo veel als sij hebben konnen drincken met banquet van amandelen, noten etc. daerbij – en sijn seer vrolijck geweest met dansen en springen’.
De persoon Michiel Korsten
In het ‘dagboek’ is weinig plaats voor persoonlijke ontboezemingen. Je moet nauwkeurig lezen wil je te weten komen wie Michiel Korsten was. Hij moet bijvoorbeeld bijzonder vrijgevig geweest zijn: vrijwel iedere maand is er sprake van giften aan familieleden, paters, nonnen, de meid, of aan zomaar ‘imant’. IJdel was hij waarschijnlijk ook, getuige de grote aantallen kledingstukken die hij aanschafte en zijn frequente bezoek aan de kapper en de pruikenmaker. Zijn gewicht baarde hem kennelijk zorgen: tussen de losse berichten in het kroniekgedeelte doet hij plotseling een mededeling over zijn ‘swaerte’.
Wat zijn financiën betreft doet hij niet onder voor een professionele boekhouder. Hij betaalt nooit een cent teveel, maar hij zal ook nooit iemand benadelen. Zo rekent hij uit wat zijn studie zijn ouders gekost heeft en geeft hij na het overlijden van zijn moeder ter compensatie zijn erfdeel aan zijn zusters en broer. Zijn typische ‘handelsgeest’ maakt het vermoeden dat hij uit een Teutenfamilie stamde nog aannemelijker.
Over zijn ziekte, podagra (jicht), is Korsten uiterst mededeelzaam, geen detail wordt de lezer bespaard. In juni 1710 meldt hij voor de eerste keer een heftige koortsaanval. Dit blijkt het begin te zijn van de jichtaanvallen die hem met toenemende hevigheid de rest van zijn leven blijven teisteren en waaraan hij tenslotte ook overlijdt. De gedetailleerde verslagen van zijn ziekteverschijnselen en de behandelmethodes waarmee hij die te lijf ging, geven een aardig inkijkje in de achttiende-eeuwse geneeskunst! Zo schrijft hij in december 1718 na het innemen van een medicinaal drankje:
‘…krijge subitelijck daer naer een colijck eerst in den magh soo sterck dat ick niet en wist waer blijven, den sweet maer meest aen het hooft brack mij uyt door het gans lichaam met een stercken brandt in ’t gesicht ende klijne convulsien oft treckinge van zenuwen omden mont ende woorde seer benouwt soo van stoelganck als overgeven dat ick mijnde ander niet als te sterven’.
Ondanks zijn ziekte bleef Korsten een straffe drinker. Hij kocht in grote hoeveelheden brandewijn, Luycker bier, rode landwijn, Wachelter en wat niet al. In mei 1715 schrijft hij dat zijn drankzucht hem een berisping van zijn biechtvader heeft opgeleverd: hij zou een goede dokter zijn als hij maar niet zo vaak dronken was. Korsten sloeg deze waarschuwing overigens in de wind.
Het opmaken van de balans aan het einde van het jaar noopte hem soms tot bespiegelingen. Het verwondert hem regelmatig dat hij geld over heeft gehouden ‘midts de menschen meestendeel soo arm sijn naer het lichaem als Job, maer niet naer de ziel’, want de wereld is vol ‘hoeverdighijt’ (hoogmoed) en daarbij ‘twistigh, lecker (genotzuchtig), gemackelijck en vol dieverij waervan Godt mij wil beware. Amen’. Misschien had de stadsdokter toch niet zo’n hoge pet op van de mensheid.
Michiel Korstens dagboek heeft vooral cultuurhistorische waarde, bij zijn kwaliteiten als literator kunnen wel enkele vraagtekens gezet worden. Maar uit zijn geschrift komt een man naar voren die zó levensecht is en wiens leefomgeving zó raak getypeerd wordt, dat hij zomaar zou kunnen uitgroeien tot een echt romanpersonage.
Literatuur
- Dagboek Michiel Korsten (1702-1732), met een inleiding van E.H. Bernard Claessens, Maaseik 1944-1949
- Kroniek ‘Michel Korsten, Maaseik 1702-1732. Leesbaar gemaakt door Hendrik Verheyden. Werkgroep Documentatie Maaseik, Maaseik 1993
- A.Remans, Uit het dagboek van Michiel Korsten. In: Limburg, jrg.33 (1954) p.75-79 en 95-99. Ook in De Maaseikenaar, jrg. 27 vol.1, 2, 3 en 4 (1996) en in jrg. 28 vol.3 (1997) verschenen vergelijkbare impressies van de hand van respectievelijk H. Verheyen en F.Schepkens.
- In Ziekten en genezers in het vroegere Maaseik (Maaseik 2014) heeft Martin Boonen uitgebreid onderzoek gedaan naar de medische praktijken toen en naar Michiel Korsten in het bijzonder.
- In de recente publicatie van Joost Welten, De vergeten prinsessen van Thorn (1700-1794), Gorredijk 2019, wordt het dagelijkse leven aan het hof in Thorn uitvoerig beschreven.
Hier vindt u alle literatuurportretten.