Het bladerende beeld van Henric van Veldeke. Verslag van een vruchteloze zoektocht
Ludo Jongen, november 2020
Tot mijn tiende heb ik in Maastricht gewoond. Wanneer ik met mijn ouders bij opa en oma op bezoek ging, wandelden we vaak over het pleintje tussen de Sint-Servaas en de Sint-Jan waar het beeld van Henric van Veldeke staat. De dichter is afgebeeld als een jonge man, hij zit rechtop en kijkt met een zelfverzekerde blik over zijn schouder naar de Sint-Servaas. Op de zijkanten van de sokkel staan dichtregels in een taal die ik moeilijk kon lezen maar die ik spannend vond klinken. Later, toen we al lang naar het noorden waren verhuisd, en ik middeleeuwse letterkunde studeerde, zou me dat een stuk gemakkelijker af gaan. Veldeke heeft een boek op zijn schoot liggen, het lijkt alsof hij op het punt staat een bladzijde om te draaien. Mijn vader vertelde steeds als we over het Veldekepleintje liepen dat het beeld elke nacht om twaalf uur een bladzijde omslaat.
Ik was op de leeftijd dat kinderen alles voetstoots aannemen van hun vader. Graag was ik eens om middernacht gaan kijken, maar dan sliep ik, ook al had mijn vader beloofd dat hij me wakker zou maken. Inmiddels zijn we zestig jaar verder en ben ik misschien wel wat wijzer geworden: in een bladerend beeld geloof ik niet meer. Maar dat mijn vader het verhaal zelf verzonnen zou hebben, gaat er bij mij evenmin in.
Het levensgrote, bronzen beeld, ontworpen door Charles Vos (1888-1954), werd op 10 september 1934 plechtig onthuld door de minister van Onderwijs, Kunst en Wetenschappen. Hare Majesteit de Koningin (Wilhelmina, 1898-1948), was niet uitgenodigd, omdat de Staat geen bijdrage aan het beeld had geleverd: de Gemeente Maastricht had het helemaal zelf bekostigd. Op de voorzijde van de sokkel staat de naam van de afgebeelde persoon, op de achterzijde de datum van de onthulling en op de beide zijkanten staan dichtregels. Twee uit de Servaaslegende (Boek 2, vss. 2923-2924): Hij hadde sinte Servaes verkoren/ te patrone ende te heren [Hij (Veldeke) had sint Servaas uitverkoren tot patroon(heilige) en heer] en een viertal regels uit de zogenaamde Minneliederen (hier geciteerd naar Gerrit Komrij, De Nederlandse poëzie van de 12de tot en met de 16de eeuw in 1000 en enige bladzijden, 16-17): Der blideschaft sunder riuwe hât/Mit êren hie, der ist rîche./Daz herze, dâ diu riuwe inne stât,/Daz lebet jâmerlîche [Wie hier op aarde in eer en deugd blij is zonder verdriet, die is rijk. Het hart waar verdriet in woont, dat leeft in kommer].
Niet lang geleden besloot ik naar de oorsprong van het verhaal te zoeken. Het kwam me voor dat een bladerend of bij uitbreiding een bewegend beeld een alom verspreid verhaalmotief zou zijn. Daarom zocht ik in een van de databanken van het Meertens Instituut. De Nederlandse Volksverhalenbank leverde bij de zoekterm ‘bewegend standbeeld’ talloze treffers op (vele hits zijn moppen, zelfs corona gerelateerde). Daarvan zijn er slechts twee bruikbaar, althans voor mij, allebei over het standbeeld van Erasmus voor de Sint-Laurenskerk op het Grotekerkplein in Rotterdam.
Dat beeld is wellicht het oudste bronzen standbeeld in Nederland. Het werd in 1622 gegoten naar een ontwerp van Hendrick de Keyser (1565-1621). Het stelt een meer dan levensgrote Erasmus voor die in een boek bladert. In 1918 meldt Josef Cohen (in Nederlandsche sagen en legenden) dat het uit het ijzer van een kruisbeeld zou zijn gegoten. Het blijft onbeweeglijk zo lang het Rotterdam voor de wind gaat. Zodra het echter een bladzijde omslaat, zal onheil de Maasstad treffen. In 1977 kon J.W.R. Sinninghe (Spokerijen in Rijnland, Delfland en Schieland. Sagen, legenden en volksverhalen, veelal uit de volksmond opgetekend, p. 18-19) de sage uitbreiden met een eindtijdverwachting: zodra het beeld de laatste bladzijde omslaat, zal de wereld vergaan.
In de literatuur dook het Rotterdamse Erasmusbeeld eveneens op. Chris van Abkoude noemt het in zijn Kruimeltje (1923, p. 18):
‘…en vlak bij had je ‘t standbeeld van Jerassemus, die ’n blad van z’n boek omsloeg elken keer as-die de groote klok hoorde slaan... Larie hoor… Hij had wel meer als ‘n uur staan wachten en de klok had wel vier keer geslagen, maar Jerassemus vertikte het lekker om een blad om te slaan... hij moest dat eene bladzij nou wel van buite kenne...’
Nog in 1994 bracht de Rotterdamse popgroep Amazing Stroopwafels op het album Badmuts verplicht het nummer ‘Erasmus’ uit, waarin de hardwerkende Rotterdamse arbeiders de bronzen stilzitter oproepen eindelijk eens in beweging te komen:
Kijk, die dooie op het Kerkplein met z’n groenbeslagen huid
Heeft geen opgestroopte mouwen, ziet geen moer, hoort geen geluid
Die langdurigst werkeloze doet al eeuwenlang geen fluit
Erasmus, laat je klauwen wapperen want dat boek is nou wel uit
Noch in dit lied, noch in Kruimeltje wordt gerefereerd aan de onheilssage, in beide gevallen wordt er wel vanuit gegaan dat het beeld beweegt.
Voor zover ik heb kunnen nagaan, komen in Nederland geen andere bewegende beelden voor, tenzij we huilende Mariabeelden mee gaan tellen, bijvoorbeeld dat uit 1995 in Brunssum. Wel heb ik nog bewegende beelden gevonden in Engeland. Voor het Fitzwilliam Museum in Cambridge houden twee enorme leeuwen de wacht. Het verhaal gaat dat ze om klokslag middernacht van hun sokkels komen om een slokje te drinken uit de goot en vervolgens aan de wandel te gaan. Soms slaken ze een brul. Het verhaal zou sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw vooral aan kinderen zijn verteld. Er bestaat een gedicht voor kinderen waarin de leeuwen vanachter hun stenen ogen iedereen bestuderen die voorbijloopt. ‘We kennen jullie en weten alles over jullie!’, denken ze. Zelf dromen ze vol heimwee van de vlaktes waar ze ooit over zwierven.
En in Rome is er de Bocca della Verità [De mond der waarheid]. De ronde steen met een gezicht met geopende mond staat in de voorhal van de Santa Maria in Cosmodin. Oorspronkelijk was deze toeristische attractie een putdeksel, vermoedelijk vervaardigd ten tijde van de regering van keizer Hadrianus (117-138). Volgens de Kaiserchronik (±1150) zou wie een leugen vertelt, zijn hand kwijtraken zodra hij hem in de mond stak. Wie de waarheid sprak, zou niets overkomen. Maar de facto is de Bocca della Verità geen standbeeld.
Ondertussen zijn we wel erg ver weggeraakt van het beeld op het Veldekeplein in Maastricht en ben ik nog niet veel verder gekomen. Wel lijken dit type verhalen bij de tot de verbeelding sprekende griezelvertelsels te horen, vooral bestemd voor kinderen, die zoet gehouden moeten worden door ze schrik of ontzag in te boezemen. Ouders van tegenwoordig kijken er wel voor uit om hun kinderen op stang te jagen en ze van hun nachtrust te beroven. Zo is de knecht van Sinterklaas (in welke kleur dan ook) al lang geen boeman meer die jou in de zak kan stoppen en meenemen naar Spanje. Als kind geloofde ik dat onvoorwaardelijk.
Misschien leveren middeleeuwse legendes iets op voor mijn zoektocht. Daarin komen heiligen nogal eens in beweging om stervelingen te hulp te schieten. Zo is er een Marialegende waarin de Moeder Gods een schilder in haar armen opvangt als hij door de duivel van zijn ladder wordt gestoten, omdat hij de duivel ontzettend lelijk en afschuwelijk heeft afgebeeld (zie Voorbeeldig vertellen. Middelnederlandse exempelen, 1985, p. 80). En er duikt warempel een bewegend beeld op tussen de legenden, het komt letterlijk tot leven. Een jongetje biedt het kindje Jezus dat op de arm van zijn Moeder zit, een stukje brood aan. Daarop klimt Jezus naar beneden om te spelen met dat jongetje (zie Voorbeeldig vertellen, p. 22).
Dit soort legenden is niet alleen rondverteld in de Lage Landen, maar behoorde tot het internationale, veelal in het Latijn opgetekende vertelgoed. Uit de Middeleeuwen zijn een aantal verzamelingen met zulke verhalen overgeleverd, zoals Caesarius van Heisterbach (1180-±1240): Dialogus miraculorum [Het boek der mirakelen] en Thomas van Cantimpré (1201-1263/72): Bonum universale de apibus [Het bijenboek]. Deze immens populaire verhalen gingen tijdens de Hervorming niet verloren. Integendeel, in rooms-katholieke kringen werden ze almaar doorverteld, tot in de twintigste eeuw toe. Maar brengen de legendes mijn vaders verhaal dichterbij? Ik zou ze eerder willen rangschikken onder de wonderen. En het bladerende Veldekebeeld is wel wonderlijk, maar geen vorm van goddelijke tussenkomst.
Mijn queeste is er niet gemakkelijker op geworden. Waar en wanneer zou mijn vader het verhaal hebben opgevangen? Op zijn twaalfde ging hij naar het Veldeke College, dat was in 1935. Het beeld stond er toen een jaar. Wellicht heeft de zeer levendig afgebeelde dichterfiguur tot de verbeelding van de Maastrichtenaren gesproken en zo de aanzet gegeven tot een spannend verzinsel. En wie weet was het mijn vader zelf wel die het verhaal heeft verzonnen! Dan heb ik met de neus gestaan op het prille begin van een volksverhaal. Ik besluit mijn oor te luisteren te leggen bij Maastrichtenaren die het zouden moeten weten. Wie schetst mijn teleurstelling als niemand gehoord heeft van de bladerende Henric. Er is geen Maastrichts volksverhaal. Het moet aan mijn vaders brein zijn ontsproten, hij was dus creatiever dan ik altijd heb aangenomen.
Ik beëindig mijn zoektocht. Hoewel ik moet bekennen dat het idee van het beeld dat om middernacht ineens zijn hand beweegt nog altijd zeer tot mijn verbeelding spreekt.
Amersfoort, Sint-Quintinus MMXX
Meer literatuurportretten lezen? Klik dan hier.