‘De pen van de leegte vult de hand.’ Rob Molin 1947-2019

Ben van Melick, december 2020

Rob Molin in Orvieto in 2009 (foto Truus Vandeweijer)

Rob Molin was een man van vele talenten: hartstochtelijk lezer, dichter, verhalenverteller, romanschrijver, criticus, essayist, bloemlezer en biograaf. Hij werd in 1947 geboren in een banketbakkersgezin in Wijck, het eigenzinnige Maastricht aan gene zijde van de Maas. Na de middelbare school studeerde hij Nederlands in Amsterdam (UvA), waarna hij leraar werd aan het Sancta Maria College te Kerkrade. Maar daar lag toch niet zijn roeping. In 1992 verliet hij het onderwijs om zich helemaal aan de literatuur te wijden.

Literatuur beheerste zijn leven. Zijn dichtersdebuut in 1978 met de veelzeggende titel Als sneeuw voor de zon verscheen bij Opwenteling, het uitgeverscollectief in Eindhoven waar veel werk van beginnende, meest regionale, dichters uitkwam. De volgende en laatste poëziebundel, Achter de stad, verscheen in 1980 bibliofiel bij In de Bonnefant. Het was het testament van een dichter: in handen de leegte / de gespannen vouwen / nog diep van het schrijven // de pen tussen de vingers / voorspelt de jaren / achter het papier // ontbladerde bomen / van alle zijden doorzichtig // de pen van de leegte / vult de hand. In deze geladen beelden constateert een schrijver dat hij als poëet niets te bieden heeft.

Rob Molin had toen al regelmatig over dichters en hun werk geschreven. In de jaren zeventig was hij redacteur bij Opwenteling, In 1976 kwam daar Dichters in opwenteling uit, een vijftal essays onder anderen over Hans van de Waarsenburg. Over Pierre Kemp publiceerde Molin een beredeneerde bloemlezing onder de titel De verfdoos aarde en zon (1979) in de Vlaamse serie Poëtisch Erfdeel der Nederlanden, en samen met Peter Morel was hij de samensteller van een omvangrijk nummer van De Engelbewaarder (1980) – Man in het zwart, heer van het groen – een aflevering met opvallend veel Limburgse scribenten over Maastrichtenaar Pierre Kemp.


Molin bleef verhalen publiceren in literaire tijdschriften. Bijvoorbeeld in Bzzlletin. In 1988 verscheen een zevental onder de titel Aardbeien in september en in 1992 de kleine roman Een dichte liguster, beide bij de Bredase uitgeverij De Geus. De personages zijn jongemannen die zich tevergeefs pogen te bevrijden van de opgelegde katholieke moraal door te vluchten in de relaties en de literatuur, die helaas geen soelaas bieden. In die verhalen spelen ontegenzeggelijk autobiografische elementen een rol. Steeds is er de dwalende die zijn bestemming niet kan vinden, niet in den vreemde en niet in de kunst en de liefde. In zijn laatste roman Najaarshof (2016) is de hoofdpersoon Robert M. een schrijver/biograaf die wel heel erg veel weg heeft van Rob Molin. Deze Robert geeft voortdurend cynisch commentaar op bestaande biografieën van Adriaan Morriën en Bertus Aafjes en op die schrijvers zelf en hij verkondigt met verve de opvatting dat biografieën op de eerste plaats autobiografieën zijn van de biograaf zelf. De identificatie van Molin met zijn onderwerp ging erg ver. Het romanpersonage Robert is een hybride van de schrijver zelf en zijn literaire held Adriaan Morriën, een personage niet bij machte om in literatuur en liefde zinvol actief te zijn. ‘Schaamteloos schrijvend over hen heeft hij zich ook geuit over zichzelf.’ Dat hij in de knoop zit vanwege chronische lijfelijke schending door de paters van zijn lagere school in Maastricht maakt hem tot een hopeloze outsider.

Inmiddels recenseerde Rob Molin in de jaren tachtig en negentig voor De Limburger en het Limburgs Dagblad. Wekelijks signaleerde en recenseerde hij nationale en internationale literatuur, met bijzondere aandacht voor het werk van schrijvers van en uit Limburg, ook voor schrijvers uit het dialectcircuit en voor schrijvers van tweede of derde garnituur die alleen in de provincie bekendheid genoten. Molin nam de maat aan de hand van argumenten en werd zo voor velen een graadmeter voor kwaliteit. Dat hij zich ontwikkelde tot dé kenner en pleitbezorger van literatuur uit Limburg blijkt onder andere uit zijn bijdragen over Hans Berghuis, Leo Herberghs, Kees Simhoffer, Hans van de Waarsenburg en Emma Crebolder in het gezaghebbende Kritisch literatuur lexicon van de Nederlandstalige literatuur na 1945 en uit een bundel interviews Ontmoetingen met auteurs (1996), waarin ook Jeroen Brouwers figureerde.

In 2012 verscheen Terzijde van een vulkaan. Kritieken en essays, beschouwingen over het werk van auteurs die Molin al jaren intrigeerden. Naast Huug Kaleis, Fred Batten, Adriaan Morriën en Hubert Lampo treffen we nogal wat Limburgers aan als Ton van Reen, Frans Budé, Leo Herberghs, Emma Crebolder, Paul Hermans en Bertus Aafjes, in de canon moeilijk plaatsbare schrijvers maar persoonlijkheden met moed. Geen ‘vernieuwers’, tot wie de Nederlandse literatuurbeschrijving zich volgens Molin vaak beperkt. Zij werken in de luwte van literaire omwentelingen en hij karakteriseert hen als ‘literatoren met, al of niet, een uitdrukkelijke cultivering van het ik’. Hun werk is steeds weer een ontdekking. In het voorwoord van deze essaybundel verheldert hij zijn aanpak waarin tekstanalyse evenzeer als ‘petite histoire’ een rol spelen. Biografische gegevens zijn belangrijk, vooral bij schrijvers ‘die hun ik wegschrijven’. Hij voelt zich verwant met ‘personalistische literatuurvorsers’, zoals Morriën en Kaleis, die ‘wortelen’ in de traditie van het tijdschrift Forum (1931-1935) waarin de persoonlijkheid en drijfveren van de schrijver centraal stonden. Bij Molin leidde dat tot omvangrijke, diepgravende analyses van teksten die hij themagewijs in een veelbetekenend verband plaatst. Geen verrassende uitstapjes in het intertekstuele veld en speelse vindingrijkheid zoals bij collega-essayist Wiel Kusters, maar wel betekenisvolle, gedegen en overtuigende analyses. Doordat hij het werk van de te bespreken auteurs tot op de draad kende, kon hij het altijd binnen het oeuvre plaatsen. Dat van de dichter Frans Budé bijvoorbeeld analyseerde hij in de volle breedte via de thematiek van de dood die hij al dominant aanwezig ziet in diens debuut Vlammend marmer. In 2012 bundelde Molin zijn verhelderende artikelen over Budés poëzie in Dat niets meer voorbijgaat.


Rob Molin is van onschatbare betekenis geweest voor de Limburgse literatuur, de salonachtige literatuurbijeenkomsten in zijn huis in Oirsbeek illustreren zijn betrokkenheid, maar zijn hoofdactiviteit wordt het biografisch onderzoek. Eerst naar persoon en werk van dichter/schrijver Adriaan Morriën, die de legitimatie om te leven in de literatuur vond. In 1995 promoveerde Molin bij de Open Universiteit in Heerlen op een proefschrift over de literatuuropvattingen van Morriën, de handelseditie kreeg de veelbetekenende titel Adriaan Morriën en het heelal in de huiskamer. In 1999 bezorgde hij in twee delen het kritisch proza van de schrijver onder de titel Brood op de plank en in 2005 verscheen bij De Arbeiderspers Lieve rebel. Biografie van Adriaan Morriën.

In 2014 verscheen In de schaduw van de hemel. Biografie van Bertus Aafjes, een mooi voorbeeld van hoe werk en ‘petite histoire’ interfereren. Ook in Aafjes herkende hij de gekwelde, zoekende man die hij zelf was. Schrijver/criticus Chrétien Breukers onderstreepte op zijn poëzieweblog De Contrabas het belang van dit boek, dat hij een prestatie en een vorm van gerechtigheid noemde: ‘Getuige de verkoop van in de jaren zestig en daarna herdrukte poëzie-uitgaven was het grote lezerspubliek hem niet vergeten. Te goed zelfs misschien ging zijn werk over de toonbank om mee te kunnen tellen voor de relatief kleine groep “elitaire” lezers die niet wilden zien welk een vernieuwende rol Aafjes in de Nederlandse letteren kort vóór en tijdens de oorlog had gespeeld. Ook werd door hen over het hoofd gezien dat zijn aanval op Vijftig mede de definitieve doorbraak van de nieuwe poëzie had bewerkstelligd. Niet in de laatste plaats had de dichter van de Voetreis een discussie over seksuele vrijmoedigheid op gang gebracht en zo voor het opzoeken van ethische grenzen mede het vrijmoedig pad geëffend in onze nogal puriteins getinte letteren.’

In deze laatste jaren schreef Rob Molin ook voor Poëziekrant, waar hij in een vaste rubriek ‘opmerkelijke debuutbundels’ recenseerde en werkte hij mee aan de website Literair Nederland. Roul Houwink (1899-1987) zou zijn derde biografie worden. In 2018 was al een door Molin samengestelde bundel verschenen, onder de titel Mijn metgezellen, met essays van deze Brabantse schrijver/criticus die van grote invloed was op het werk van de jonge Gerrit Achterberg en Hendrik Marsman. Ook Houwink opereerde in de luwte van literaire omwentelingen, ook in hem zag Molin een geestverwant. Voor hij goed en wel aan de biografie kon beginnen, overleed hij op 72-jarige leeftijd onverwacht op 8 december 2019 in Senegal waar hij al een paar jaren in rust en afzondering schreef. Daar aan de West-Afrikaanse kust eindigde onder nog onopgehelderde omstandigheden zijn dooltocht in het leven, in de literatuur en de liefde.

Naschrift


In de jaren tachtig was Rob Molin mijn buurman in Hoensbroek. Een dichte ‘liguster’ – inspiratiebron voor de titel van de verhalenbundel – scheidde onze tuinen. Bij zelfs maar een spriet mooi weer zat hij in de tuin te lezen: Het verdriet van België herinner ik me, dagenlang was hij erin verdiept, terwijl ik druk in de weer met mijn kroost en onderwijsbeslommeringen. Ik keek daar met afgunstige bewondering naar en zag tegen hem op vanwege zijn lef helemaal voor de literatuur te kiezen. Buur en vreemde voor elkaar: het bleef bij een hallo. In het jarennegentig-debat over literatuur in Limburg waren wij opponenten, maar in een recensie in het Limburgs Dagblad reageerde hij positief op een verhaal van mij in het dialect; in de Geschiedenis van de literatuur in Limburg wijdde ik een paragraaf aan zijn werk die hem wel kon bevallen. En uiteindelijk mocht ik zijn In Memoriam schrijven voor het tijdschrift De Parelduiker, waarvan dit literatuurportret een bewerking is.

Literatuur

Zie de DBNL voor het lemma van Rob Molin, waaronder een aantal kritieken.

Hier vindt u alle literatuurportretten.