De dichter Leo Herberghs, 1924 - 2019

Ben van Melick, oktober 2021

Lieve Cis,
Ik zou graag een gedicht
schrijven voor jou
Maar alles wat ik heb
geschreven is voor jou
geschreven
Ook dit

Deze regels komen niet uit een bundel van Leo Herberghs. Ik vond ze in deze versvorm gekrabbeld op een blaadje papier dat rondslingerde in het vermaledijde verzorgingshuis in Heerlen waar de dichter de laatste maanden van zijn leven huisde. Het is een eerste inval voor wat uiteindelijk een te publiceren gedicht zou moeten worden. Zo ontstonden veel van zijn gedichten: regels vielen hem in die meteen in het gelid stonden van strofen. Hier en daar werd nog wel een woord veranderd, gestreept en toegevoegd en hij kon er maanden, weken naar blijven kijken en er minimaal aan herschrijven, maar de poëtische zeggingskracht, de kern, lag al verankerd in de eerste aantekening. Voor de op zichzelf eenvoudige notitie in ‘Lieve Cis’ koos hij, door zijn ziekte noodgedwongen, de meest elementaire dichtvorm.

Hij begon ooit heel anders. ‘Steen’ het eerste gedicht in de verzamelbundel Portret van een landschap. Gedichten 1953-1997, stamt uit 1953. Ondanks de klassieke sonnetvorm is het de blauwdruk voor een modern, eigentijds oeuvre. Je leest iets wat niet kan, en toch zie je het voor je. Je kunt de beelden niet uittekenen - hoe teken je een steen die een vuist balt - maar ze bestaan. De dichter schept een nieuwe werkelijkheid, in taal, even concreet als onmogelijk. Die steen heeft een ziel. Die steen, dat is de dichter. In zichzelf vastgeklonken, gesloten, tederheid ontwend, woedend op de wereld. Soms door de inwerking van de natuur komt hij tot leven, wil hij glanzen.

Steen

Hij heeft een ziel, die nimmermeer wil zingen
Maar enkel ’t harde van zichzelve kent.
Hij is de meest geslotene van alle dingen
En alle tederheden lang ontwend.

Geen licht kan door zijn huid naar binnen dringen
geen stormwind is er, die zijn binnenst schendt.
Hij balt zijn vuist en wil zich verder wringen
Diep in de aarde, die zijn woede temt.

Soms kruipt een kever aan op dunne poten
En rust op hem. De schilden toegesloten
En houdt de zon gevangen aan zijn huid.

Soms stort zich regen zingend op hem uit
Zodat hij, tot iets liefelijks besloten,
Wel wil gaan glanzen tussen ’t geurig kruid.

Die steen rolt door Herberghs’ hele oeuvre. Zich willen bevrijden door deel te worden van de natuur, dat wil de dichter waar maken in zijn gedichten: zelfs het laatste gedicht in zijn laatste bundel De randen van de wereld getuigt daarvan. Alles spreekt vanzelf in deze gedichten – je kunt lezen wat er staat. Toch blijft er genoeg te verklaren. Analisten als Wiel Kusters, Rob Molin, Johan Velter, Peter Nissen en Chrétien Breukers hebben veel verstandigs gezegd, maar je hebt die uitleg niet nodig om de dichter te verstaan. Zeker niet om de gedichten te waarderen waarin zijn echtgenote Cis figureert, die liefdevol de ietwat levensvreemde schrijver het dichtersleven mogelijk maakte. Ze liggen verscholen in zijn oeuvre, ze glanzen tussen ‘t geurig kruid, deze schaarse liefdesgedichten waarin wezen en verlangen, mens en natuur in elkaar vervloeien.

kom niet dichterbij: spreek
tot mij vanuit een andere kamer
dat ik je niet zien kan, niet
je lippen kan zien bewegen

spreek vanuit heilige grond. daar
tasten geen bladeren je mond aan
kun je het gesuis van windvlagen
in je nabijheid horen

blijf verwijderd van mij dat
ik als een blinde je zien kan
dat ik je leven verzinnen kan
en jij het mijne

Liefde als verbeelding. Deze dichter is een beeldenmaker, als in een film trekken die beelden aan je ogen voorbij, ze hechten niet, zodra ze zichtbaar worden vervloeien ze met andere beelden. Stilstand en beweging in één. Je kunt ze ontelbare malen als nieuw lezen.

zo zacht voor de korenaar
is de wind, zo wit gaat
het licht over de wolk

zo stil ligt sneeuw op het gras
zo zacht is de lucht voor het licht

zo licht is het koren in brood
zo zacht zijn je lippen voor rood

De beelden zijn aards, zintuiglijk:

lachend met het rimpelloze
water van haar ogen loopt zij
langs het koren, hoort hoe
haar mond kirt

ook in het gras is zij
zacht genoeg om te
liggen vol oogst, groen
te worden aan hoofd
en elleboog, zwart te worden
van wimper

Ze zijn bezwerend:

niet als ze getooid is voor
een zomerdag is zij het
mooist, maar als het
huis leeg is van haar, als
de avond valt, de nacht komt
een nadere nacht zonder
tweezaamheid, zonder
de allerenigste
alleen

surrealistisch:

te voet gaat het water
naar zee, te voet
gaat het gras naar
de koe

te voet gaat de wolk
naar de kim

te voet gaat mijn ziel
jou tegemoet

onverbloemd:

leg voorzichtig je hoofd
tussen mijn handen, veeg je ogen
leeg van tranen, laten we
nu vergaan, zittend naast
elkaar in het licht van
oktober, denkend aan wat er
altijd tussen ons was en wat
we waren voor
elkaar

Zo direct zeggen, pas tegen het eind van zijn dichtersleven was hij daartoe in staat. Het is alsof hij hier waarmaakt wat hij in een lezing in 1996 voor de Maatschappij der Nederlandse letterkunde poneert: ‘Ik zou willen dat de poëzie op de vlucht slaat zo gauw iemand denkt het geheim van het gedicht op het spoor te zijn. Over poëzie spreken leidt tot misverstanden. Men kan alleen met poëzie over poëzie schrijven.

Het wezen van de taal blootleggen is voorbehouden aan dichters. Een Literatuurportret is dus eigenlijk verraad, zeker van de hand van de vriend en meelezer die ik in de laatste decennia van zijn leven was. Toch waag ik het erop om voor deze dichter een monumentje op te richten die een eigen vorm en idioom koos los van vigerende modes en stromingen in de dichtkunst, die inspiratie vond in de natuur en de literatuur, met name bij schrijvers uit de klassieke Oudheid en de Romantiek - een wandvullende kast in zijn huis was gevuld met de werken, in vele edities, van de grote dichters. Inderdaad, deze dichter las alleen poëzie, in de oorspronkelijke taal, zijn echtgenote las hem proza voor.

In zijn werkend leven was Leo Herberghs tot zijn vervroegde pensionering in 1986 journalist bij de Limburgse kranten: geen nieuwsjager, vertellen lag hem meer dan feitelijke verslaggeving. In de krant had hij zijn eigen rubrieken met columns en verhalen, een aantal daarvan kwamen in bundels terecht. Daarnaast dichtte hij. Herberghs leefde met de pen in de hand, wandelend in het Limburgse heuvelland creëerde hij de denkbeeldige, bezielde, cyclisch veranderende natuur waarin hij als personage kon verdwijnen.

Getekend was Leo door zijn longziekte. Tussen 1943 en 1950 was hij met een korte onderbreking opgenomen in het sanatorium Hornerheide. Platliggend in de bosrijke natuur ontdekte hij de literatuur. Daar, geïsoleerd van de wereld én van de actuele ontwikkelingen in de Nederlandse poëzie, werd het fundament gelegd voor een leven in de literatuur. Lezend in de grote dichters uit het verleden, schrijvend in de vrije natuur. En lijdend aan tuberculose, de ziekte bij uitstek geassocieerd met de romantici. De ziekte die de patiënt naar buiten dwingt, het lijf uitmergelt maar de geest helder houdt en die het gelaat een zekere glans verleent waarmee de lijder onvermijdelijke dood en hopeloze vitaliteit in zich verenigt. Het stereotype beeld van de Romanticus. Dat hij door zijn aandoening pas op 28-jarige leeftijd aan het Heerlense Bernardinuscollege zijn gymnasiumdiploma behaalde, waar hij op rijpe leeftijd de klassieken in de oorspronkelijke taal voorgeschoteld kreeg, heeft zijn kennis van die literatuur verdiept en zijn liefde voor grammatica aangewakkerd; passieve beheersing van Frans, Duits, Engels, Latijn en Grieks dankte hij eraan.

In de jaren ‘50 tot ‘70 bewoog hij zich in de Limburgse kring van intellectuele journalisten en literaten onder wie Hans Berghuis, Willem K. Coumans, Paul Haimon, Robert Franquinet, en somtijds Jan Hanlo. In die jaren verschenen zijn dichtbundels voornamelijk bij landelijke uitgeverijen, vanaf de jaren tachtig verschijnt zijn werk ook bij Corrie Zelen (Maasbree) en Uitgeverij 261 (Heerlen) en wordt Zuid-Limburg definitief zijn literaire uitvalsbasis.

Die jaren tachtig vormen een keerpunt: pensionering, verhuizing van Geleen naar Heerlen, nieuwe uitgevers en entree in een nieuwe culturele biotoop. Nu kon hij zich helemaal werpen op lezen, dichten, voordracht en vertalen - hij hield zich in vorm door elke ochtend twee uren te vertalen uit Griekse en Latijnse klassieken. Hij gedijde in de kring van kunst- en cultuuractivisten rond Galerie Signe in het centrum van de verloederende stad Heerlen, onder wie Nic Tummers, Piet Gerards, Paul van der Velden en Gustaaf Begas. Het verschijnen van het lange gedicht Maanmuzikanten (1989), geïnitieerd door Wiel Kusters en Piet Gerards, markeert de omwenteling. In die jaren richtte hij met dezelfde Kusters en Peter J.A. Nissen de Zuidelijke afdeling van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde op en samen met hen en Harry G.M. Prick vulde hij 12 jaargangen van het curieuze tijdschrift Of?, oplage 5 exemplaren.

Leo Herberghs was een bloedserieuze dichter, voor hem was uiteindelijk ieder gedicht een schreeuw naar de dood, maar een positief gestemd, zich verwonderend mens. En je kon met hem lachen. De kompanen die vanaf 1985 met hem samenwerkten, hebben veel plezier gehad met deze inspirerende gekke modernist, deze ‘gulle, ondeugende, humoristische, speels-provocerende en lieve, poëtomane bibliofiele dwarsligger’ en spotgeest die in gezelschap bij voorkeur liefst alles en iedereen in zijn verbale ootje nam. Hij begon er eigenlijk elk gesprekje mee, met een vraag of vaststelling waarin verwondering en spot, argeloosheid en provocatie samenvielen. Die vrolijk-activistische Leo maakte samen met beeldend kunstenaar Jozef Kerff en grafisch ontwerper Piet Gerards twee bijzondere uitgaafjes met zkv’s (Zeer Korte Verhalen) avant la lettre: Wie zwemt is keg en Ons gezamenlijk geknor, absurde verhaaltjes in absurde beelden, die zelfs bij de kieskeurige columnist Piet Grijs zeer in de smaak vielen.

Na 2010 manifesteert zich de voortschrijdende verstilling van Herberghs’ poëzie en van zijn geest. Ondanks Alzheimer schrijft hij door, werkt aan oude en nieuwe gedichten die voor hem langzaam in elkaar overliepen, de bundel De randen van de wereld (2014) vertoont daar sporen van. Die laatste jaren verduisterde zijn dichterlijke hemel en grasduinde hij nog slechts in wat hij eerder geschreven of opgetekend had, zonder tijdsbesef. De typische Herberghs-ingrediënten zoals personificatie, paradox, metamorfose, grammaticale eigenzinnigheden bleven herkenbaar in wat hij krabbelde en de diepte bleef glanzen aan de oppervlakte, Lieve Cis getuigt daarvan.

En voor de rest:

in hout is het verborgen
in uiers, in de dansende koe
in ijzeren paardehoeven
in koude winterjassen
die het hout heeft gekapt
in steen, in voetsporen
in hamers die de wind
met een spijker vastsloegen

Literatuur

Voor de biografische gegevens in dit Literatuurportret heb ik gebruik gemaakt van Dat het er is. Een bibliografie van Leo Herberghs, samengesteld door Jef Schaeps en Sanne Thomas. Uitgeverij Plantage, Leiden 2017, de leidraad voor toekomstige Herberghs-vorsing.

Meer literatuurportretten lezen? Klik dan hier.