Jacob Hiegentlich, jood in een katholieke ‘reincultuur’

Hein van der Bruggen, september 2018

Waarom zou je de boeken van Jacob Hiegentlich nog lezen en waarderen? Tijdens zijn leven was er maar in beperkte kring belangstelling voor. De kritiek was soms niet mals. Wie zich echter verdiept in zijn werk, ontdekt fascinerende elementen bij deze in 1907 in Roermond geboren joodse auteur. Die twee gegevens, joods en Roermonds, leveren al direct kenmerkende eigenschappen. Bij Hiegentlich is, soms uitgebreid en dan weer tussen de regels door, te lezen hoe het was om als jood in een vrijwel katholieke ‘reincultuur’ op te groeien. Tegelijkertijd vind je bij hem de fascinatie voor het katholieke leven met al zijn tradities en pracht en praal. Enerzijds is er een grote liefde voor het Limburgse land en zijn geboortestad, anderzijds is er afkeer van het benauwende kleinstedelijke klimaat in diezelfde stad.

Amper zestien jaar oud gaf Jacob een dichtbundel uit, Die Rote Nacht, opgedragen aan zijn moeder Rosalie Egger. Na haar vroege dood, eind 1927, blijft de moederfiguur een weerkerend personage in zijn romans en novellen. Die eerste dichtbundel laat ons nog meer zien van de jonge Jacob. Allereerst zijn focus op seksualiteit. Het gedicht ‘Fieber. I.’ handelt over, zoals Wiel Kusters het later heeft beschreven, ‘een paradoxale geheime schande, […] waarbij de dichter zijn lezer tot deelgenoot van zijn bloedende hartstocht zou willen maken’. Die hartstocht zou masturbatie betreffen zonder dat uit te spreken. Vooral in zijn latere gedichten heeft Jacob vaak over liefde, (bi)seksualiteit en soms ook over zijn pedofiele verlangens geschreven.
Het gedicht ‘Fieber.II.’ in dezelfde bundel laat zien hoe hij als jood tegenover het christendom stond. Tijdens het luiden van de klokken – de ouders van Jacob woonden in het centrum van de stad – dicht hij:

Christ ist erstanden wie er eins gesagt’.
Aus dem Lande die glocke klagt.
[...]
Wer ist erstanden?
Er ist erstanden.
Unsereins?
U
nserkeins.

Duidelijker kon de zestienjarige jood de afstand tot het christelijk geloof niet schilderen.
Andere belangrijke facetten van Jacobs werk zijn de strijd tegen ‘de oude reactie’, het sluimerend antisemitisme dat ook in Nederland altijd aanwezig was maar tijdens de jaren dertig sterk opkwam, en zijn sympathie voor de joodse gemeenschap in het toenmalige Palestina. Al is het niet duidelijk of hij zichzelf ten volle zionist zou noemen. De titels van twee van zijn romans laten weinig twijfel over Jacobs gevecht tegen het nationaalsocialisme: Onbewoonbare wereld uit 1937 en het postuum gepubliceerde Met de stroom mee. Hij besefte al vroeg wat er zou gaan gebeuren. In zijn artikel ‘De nutteloosheid der argumenten’, dat in 1933 verscheen, valt te lezen:

Het is een Umwertung aller Werte die in Duitsland plaatsgrijpt: wat de humanist goed noemt, heet daar nu slecht. Daarbij zijn de heren ’t oneens of men de Joden weer moet kerstenen, braden, of in anderen zin uitroeien of in Ghetti sluiten.

Zijn debuutroman Het zotte vleesch uit 1925 publiceerde Jacob onder het pseudoniem David Jozua de Castro. Het is het verhaal van een jonge schrijver die in een van de achterbuurten van Roermond woont, waar armoe wordt geleden en het leven rauw is. Tegelijkertijd is het boek een spiegel van de Roermondse maatschappij waar het fascisme bij sommigen populair was en anti-Joodse gevoelens schering en inslag.
Het schijnt dat Jacobs vader vrijwel de gehele oplage van Het zotte vleesch opkocht, toen bleek dat het boek een voor een plaatselijke huisarts (nota bene een vriend van Jacobs vader) beledigende tekst bevatte. Pas bij de viering van de honderdste geboortedag van Hiegentlich op 1 mei 2007 kon de roman opnieuw worden uitgegeven.

De parnassim van de Roermondse Israëlitische gemeente in 1913. In het midden opperrabijn Salomon Heertjes, in Schipbreuk in Luik aangeduid als ‘De Raaf’.

Gaat het in Jacobs werk vaak over de confrontatie jood-katholiek, toch beschrijft hij ook typisch joodse taferelen. Dat is belangrijk, omdat we zo weinig weten van het joodse leven in Limburg. De roman Schipbreuk in Luik uit 1938 maakt duidelijk hoe Jacob aankeek tegen orthodoxe opvattingen binnen zijn geloof. Wanneer op een dag de in Den Bosch zetelende opperrabbijn – door Jacob ‘De Raaf’ genoemd – Roermond bezoekt, luisteren twee joodse jongetjes in de synagoge naar zijn preek. Zij horen daar dat De Raaf:

...galmde over moreele en religieuze verheffing. Maar er was veel verkeerds in Israël. … De eenvoudige, onontwikkelde gemeentenaren hoorden ’t met doffe vertwijfeling aan, ze begreepen nooit veel van dat plechtig tooneel. Als hij af en toe ’n bekende Hebreeuwsche zin zei, knikten ze met de hoofden …, maar ze praatten toch liever over koeien, manufacturen of politiek’. [...] Amalek is in ons, laten we den boozen geest, den jytse horang, uitrukken uit onze harten, broeders en zusters.

(‘Amalek’ staat in de joodse traditie voor de vijand van de joden.) De jongetjes barsten in lachen uit, verstoren de bijeenkomst en worden de deur uit gestuurd.
Jacob Hiegentlich heeft de tweeslachtigheid van de relatie joden-christenen aan den lijve ondervonden. In Onbewoonbare Wereld zijn de overpeinzingen te vinden van Israël Moser, fabrikant in Roermond, terwijl hij door de stad wandelt. Respect en wantrouwen strijden hier om voorrang:

Maar ondanks zijn dwaasheid was hij hoofd van de Joodsche gemeente… Geen land was er mee te bezeilen, met z’n geloofsgenoten, ieder z’n eigen meening! Nee, dan kon hij ’t beter met de kristenen vinden. Wat had hij ’n vrienden! Als hij langs de straat ging, vlogen alle hoeden. “Dat kan in een nacht anders worden”. Welke verdoemelijke idioot had hem dat zinnetje ingefluisterd? Ah, daar had ie ’t, neef Siegfried, de zieledokter! Zionist net als z’n vader, broer Victor, die sombere pessimist. … Die psycho-analyticus was laatst ’n theorie komen ontvouwen over de minste weerstand. Als ’t de lui slecht ging, zochten ze ’n uitweg langs de route van de minste weerstand, zochten ze een zondebok, in casu de Joden. Klets. Hij zou weerstand bieden en niet naar Palestina gaan. Dwaze theorieën. Daar stond hij voor de Maas die geelgroen onder de brug voortvloeide en hij sprak opeens hardop: “Ziehier mijn Jordaan” en zich omwendend zag hij hoe de stad haar tallooze kerktorens in de maan ophief, “en dat is mijn Jeruzalem!
Roelfien (rechts) op oudere leeftijd

Jacob Hiegentlich is in zijn jeugd sterk beïnvloed door de journalist en schrijver Herman Maas (1877-1958). Zijn bewondering voor Maas legde hij vast in een essay H.H.J. Maas. Op zijn beurt heeft Maas hem bewondering voor de Tachtigers en vooral voor Kloos en Van Deyssel bijgebracht. Een groot voorbeeld voor hem was ook Louis Couperus. Jacobs schrijfstijl is door hen sterk beïnvloed. Met Kloos bleef hij bevriend tot diens dood in 1938. Hoewel Kloos’ weduwe het door haar man uitgegeven blad De Nieuwe Gids, waarin Jacob ook gepubliceerd had, direct na zijn dood aan een notoire fascist verkocht had – waarna Jacob zijn medewerking beëindigde –, stuurde zij hem op 6 januari 1940 een briefje met de wens: ‘Ik hoop dat 1940 je de vervulling moge brengen van je liefste verlangens’. Amper vier maanden later, op 14 mei, pleegde Jacob bij het bericht van het bombardement op Rotterdam zelfmoord in het appartement van zijn vriendin Roelfien van Blokhuysen, met wie hij in de tien jaar daarvoor veel lief en leed gedeeld had. Jacob wist wat hem onder het nazibewind te wachten stond. Hij stierf op 18 mei.

Literatuur

  • Jacob Hiegentlich, Die rote Nacht, z.n., z.p. 1923
  • Bloemlezing: Catharina Ypes: 1907-1940. Een joods artist tussen twee oorlogen. Veen, Amsterdam 1949
  • Bloemlezing: Het zotte vleesch. Mirjam. Provincie. Vlucht uit de vrouwenwereld. Gedichten. Biografische schets en keuze uit het proza en de poëzie van de Nederlandse schrijver. Met een inleiding door Peter Nissen. Rura, Roermond 2007
  • Besprekingen door: Jeroen Brouwers in Maatstaf 26 (1982) 1; Wiel Kusters in Tirade 26 (1982) mei-juni en Tirade 26 (1982) juli-aug.; Peter Nissen in Nieuw Letterkundig Magazijn 1 (1990)
  • Hein van der Bruggen, ‘Jacob Hiegentlich en Herman Maas. De totstandkoming van Het zotte vleesch’. In Spiegel van Roermond 15 (2007), p. 116-128
  • Hein van der Bruggen, ‘De brieven van Jacob Hiegentlich en Roelfien van Blokhuysen, een verslag van een relatie vol harts- en geestesvreugd.’ In: Spiegel van Roermond 20 (2012), p. 50-68

Hier vindt u alle literatuurportretten.